ECLI:NL:CRVB:2004:AQ2103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.H.A. Uri
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 15%
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds oktober 1986 als schoonmaakster werkte. De intrekking vond plaats op basis van een besluit van 20 maart 2002, waarin werd gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedroeg. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, maar na een herbeoordeling door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij medisch gezien in staat was om passende arbeid te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van 20 maart 2002 ongegrond had verklaard. Appellante voerde aan dat zij medisch gezien meer beperkt was dan door gedaagde was aangenomen en dat de functies die haar als geschikt werden voorgehouden niet overeenkwamen met haar eerdere werkzaamheden. De Raad overweegt dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd zijn en dat de eerdere beoordelingen door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig zijn uitgevoerd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet in staat is gebleken om aan te tonen dat haar arbeidsongeschiktheid anders is dan vastgesteld. De Raad concludeert dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd, omdat appellante in staat wordt geacht haar eigen werk als schoonmaakster te verrichten. De beslissing van de Raad houdt in dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling, en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.