ECLI:NL:CRVB:2004:AQ3714
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.W. Engelhart
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkeringen AAW en WAO wegens gebrek aan arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om uitkeringen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die sinds februari 1987 niet meer werkzaam is, heeft in 1999 verzocht om opnieuw gekeurd te worden en om een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een eerdere beslissing uit 1988, waarin was vastgesteld dat appellant niet gedurende een periode van 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag op 30 januari 2002 ongegrond verklaard. Appellant is vervolgens in hoger beroep gegaan, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.A.J. Delescen. Tijdens de zitting op 1 juni 2004 zijn zowel appellant als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl gedaagde vertegenwoordigd was door G.J. Samson van het Uwv.
In hoger beroep heeft appellant een rapport van een zenuwarts overgelegd, waarin gesteld wordt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat dit rapport pas na het bestreden besluit is ingediend en dat gedaagde hier geen rekening mee kon houden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beslissing te herzien. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is geweest, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij gedurende de relevante periode arbeidsongeschikt was.