ECLI:NL:CRVB:2004:AQ3798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4927 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • M.H.A. Uri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is behandeld op 4 juni 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. Scholten. De centrale vraag was of de intrekking van de WAO-uitkering per 7 maart 1999 rechtmatig was. Appellante stelde dat haar rugklachten waren verergerd en dat zij onder behandeling was bij een manueel therapeut, maar de Raad oordeelde dat de medische gegevens niet voldoende waren om de stellingen van appellante te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van gedaagde de belastbaarheid van appellante niet hadden onderschat en dat er geen aanleiding was om de beslissing van de rechtbank te herzien. De uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in overeenstemming waren met het medisch onderzoek en dat de belasting in de voorgehouden functies niet boven de belastbaarheid van appellante uitging. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier M.H.A. Uri, op 16 juli 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4927 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 27 september 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 oktober 1999, waarbij gedaagde heeft geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen op de grond dat zij op de dag na einde wachttijd (3 november 1998) minder dan 15% arbeidsongeschikt is te achten, in zoverre gegrond verklaard dat aan appellante over de periode 2 november 1998 tot 7 maart 1999 een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij hetzelfde besluit heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellante per 7 maart 1999 ingetrokken.
Bij uitspraak van 6 augustus 2002 (nr. Awb 01-1589) heeft de rechtbank Haarlem het beroep van appellante tegen het besluit van 27 september 2001 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op door haar gemachtigde mr. R.F. Meijer, advocaat te Haarlem, bij aanvullend beroepschrift van 2 december 2002 aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 16 december 2002.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 juni 2004, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Scholten, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In dit geding ligt de vraag ter beantwoording voor of de intrekking van appellantes uitkering krachtens de WAO per 7 maart 1999 in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rugklachten tijdens de periode dat zij verzekerd was zijn verergerd. Appellante heeft er op gewezen dat zij bij het revalidatie-centrum Heliomare te Wijk aan Zee een multidisciplinaire arbeidstraining heeft moeten volgen en dat zij thans nog onder behandeling is bij een manueel therapeut.
Naar aanleiding van appellantes WAO-aanvraag heeft verzekeringsarts
W.A. van der Schoor haar op 28 oktober 1998 onderzocht. In verband met rugklachten is appellante aangewezen geacht op rugsparende werkzaamheden. De bezwaarverzekerings-arts R.M. Hulst heeft vervolgens overwogen dat er geen inhoudelijk bezwaar is aangevoerd tegen de uitkomsten van het door de verzekeringsarts verrichte medische onderzoek zodat, nu de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen in overeen-stemming zijn met het door hem verrichte onderzoek, er geen grond is om aan te nemen dat de belastbaarheid onjuist is vastgesteld.
Gelet op de beschikbare medische gegevens kan de Raad niet tot het oordeel komen dat gedaagdes verzekeringsartsen bij het vaststellen van appellantes belastbaarheid haar lichamelijke beperkingen hebben onderschat. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante haar stellingen niet met concrete medische gegevens heeft onderbouwd.
Voorts acht de Raad, gelet op de toelichting ter zake van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts d.d. 22 december 1999 en 23 februari 2000, aannemelijk dat de belasting in de aan appellante als geschikte arbeidsmogelijkheden voorgehouden functies appellantes belastbaarheid niet te boven gaat.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitsproken in het openbaar op 16 juli 2004.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.H.A. Uri.
MH