ECLI:NL:CRVB:2004:AQ3798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is behandeld op 4 juni 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. Scholten. De centrale vraag was of de intrekking van de WAO-uitkering per 7 maart 1999 rechtmatig was. Appellante stelde dat haar rugklachten waren verergerd en dat zij onder behandeling was bij een manueel therapeut, maar de Raad oordeelde dat de medische gegevens niet voldoende waren om de stellingen van appellante te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van gedaagde de belastbaarheid van appellante niet hadden onderschat en dat er geen aanleiding was om de beslissing van de rechtbank te herzien. De uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in overeenstemming waren met het medisch onderzoek en dat de belasting in de voorgehouden functies niet boven de belastbaarheid van appellante uitging. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier M.H.A. Uri, op 16 juli 2004.