ECLI:NL:CRVB:2004:AQ3799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De intrekking vond plaats per 7 december 1999, omdat gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), van mening was dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum was afgenomen naar minder dan 15%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door gedaagde. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn psychische klachten en dat hij de verzekeringsarts niet goed heeft kunnen begrijpen vanwege zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Hij verzocht om de benoeming van een deskundige om zijn situatie verder te onderzoeken. De Centrale Raad van Beroep heeft de onderzoeken door de verzekeringsarts echter als toereikend beoordeeld en zag geen reden om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. De Raad oordeelde dat er voldoende rekening was gehouden met de klachten en beperkingen van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, op 16 juli 2004.