ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAZ-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAZ-uitkering aan appellante, die minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 9 oktober 2001, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).
De rechtbank had in eerdere procedures geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat door het Uwv. Appellante voerde aan dat haar medische situatie, zoals beschreven door verschillende artsen, niet correct was beoordeeld. De verzekeringsarts P.E.J. Verstraelen had op 14 juni 2000 vastgesteld dat appellante met haar rugklachten in staat was om haar maatgevende arbeid te verrichten, ondanks de aanwezige beperkingen. Dit oordeel werd bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist zijn. De Raad ziet geen aanleiding om de medische beoordeling van appellante te betwisten, en oordeelt dat er geen nieuwe informatie is die de gezondheidstoestand van appellante op de relevante datum van 31 december 1997 in een ander licht plaatst. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.