ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4490
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de maatregel van 5% korting op WAO-uitkering wegens te late aanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarbij een kortingsmaatregel van 5% is opgelegd vanwege het te laat indienen van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had zijn aanvraag niet binnen de vereiste termijn van 9 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid ingediend. De rechtbank had eerder het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak.
De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellant stelde dat hij door zijn psychische toestand niet in staat was om tijdig de aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen en dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien.
Tijdens de zitting op 4 juni 2003 was de appellant niet aanwezig, maar de gedaagde was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de zaak correct had behandeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de eerdere uitspraak, waarbij de maatregel van 5% korting op de WAO-uitkering wordt gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.