ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5821 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • M.H.A. Uri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de maatregel van 5% korting op WAO-uitkering wegens te late aanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarbij een kortingsmaatregel van 5% is opgelegd vanwege het te laat indienen van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had zijn aanvraag niet binnen de vereiste termijn van 9 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid ingediend. De rechtbank had eerder het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak.

De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellant stelde dat hij door zijn psychische toestand niet in staat was om tijdig de aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen en dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien.

Tijdens de zitting op 4 juni 2003 was de appellant niet aanwezig, maar de gedaagde was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de zaak correct had behandeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de eerdere uitspraak, waarbij de maatregel van 5% korting op de WAO-uitkering wordt gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5821 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 14 januari 2002 is ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 september 2001 waarbij gedaagde aan appellant een maatregel heeft opgelegd, inhoudende de toepassing van een kortingspercentage van 5% gedurende de periode van 14 augustus 2001 tot 6 september 2001, in verband met het te laat indienen van een aanvraag van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij uitspraak van 25 oktober 2002, nr. 02/167 WAO, heeft de rechtbank Breda het beroep van appellant tegen het besluit van 14 januari 2002 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 14 maart 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 juni 2003, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.E.G. de Jong, werkzaam bij het Uwv.
II . MOTIVERING
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot de conclusie gekomen dat gedaagde terecht heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarde om uiterlijk binnen 9 maanden na aanvang van de arbeidsongeschiktheid een aanvraag om een uitkering te doen en dat gedaagde derhalve gehouden was aan appellant een maatregel op te leggen. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, dan wel dat sprake is van dringende redenen om van het opleggen van de maatregel af te zien.
Appellant houdt ook in hoger beroep staande dat hij het aanvraagformulier WAO te laat heeft ingevuld, omdat hij door zijn psychische toestand daartoe onbekwaam was.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank de grief van appellant afdoende heeft besproken. De Raad onderschrijft de overweging van de rechtbank volledig en merkt in aanvulling hierbij op dat appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd en evenmin zijn stelling, dat hij wegens psychische problemen niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen, met concrete medische gegevens heeft onderbouwd.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2004.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.H.A. Uri.