ECLI:NL:CRVB:2004:AQ4602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1999 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid. Appellante had zich ziek gemeld met schouderklachten en later ook met psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld na een hoger beroep dat door appellante was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering per 23 april 2000 in te trekken, in stand gelaten. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat appellante in staat was om te werken binnen de vastgestelde beperkingen.
Tijdens de zitting op 4 juni 2004 was appellante niet aanwezig, maar haar advocaat heeft het standpunt van appellante herhaald. Appellante betwistte de conclusies van de deskundige, die de psychische beperkingen van appellante als minder ernstig had beoordeeld dan zij zelf en haar advocaat aanvoerden. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante, op basis van de beschikbare medische gegevens, in staat was om een voldoende aantal functies te vervullen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof. De Raad achtte geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, op 16 juli 2004.