ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/363 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Ziektewet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift centraal. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft een besluit genomen op 23 augustus 2001, waarin eiseres werd meegedeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Eiseres heeft op 7 september 2001 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiseres stelde echter dat zij het primaire besluit pas op 28 augustus 2001 had ontvangen, waardoor de bezwaartermijn pas op die datum zou zijn aangevangen.

De rechtbank Breda heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat niet was aangetoond dat het primaire besluit daadwerkelijk op 23 augustus 2001 was verzonden. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en benadrukt dat het Uwv niet kon aantonen dat het besluit op de genoemde datum was verzonden. De Raad oordeelde dat de bezwaartermijn pas begon te lopen op de datum waarop eiseres het besluit daadwerkelijk ontving, namelijk 28 augustus 2001.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld, tot een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en documentatie door bestuursorganen, vooral in zaken die betrekking hebben op sociale zekerheid.

Uitspraak

03/363 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 16 januari 2002 is gedaagde vanwege appellant in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 11 december 2002 (reg.nr. 02/354 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 23 juni 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden, welke in de aangevallen uitspraak als volgt zijn weergegeven (waarbij appellant als verweerder en gedaagde als eiseres is aangeduid):
"Bij besluit van 23 augustus 2001 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij met ingang van 19 maart 2001 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).
Eiseres heeft bij brief van 7 september 2001 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift is door eiseres op 7 september 2001 per fax ingediend, en is blijkens het faxbericht van verweerder ook door verweerder op diezelfde datum ontvangen. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat zij het primaire besluit eerst op 28 augustus 2001 heeft ontvangen en dat het kennelijk niet op 23 augustus 2001 is verzonden. Eiseres voert bovendien aan dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden."
Bij het bestreden besluit heeft appellant het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en daartoe onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad – samengevat – overwogen dat niet is aangetoond dat het primaire besluit daadwerkelijk op 23 augustus 2001 is verzonden en dat, nu gedaagde heeft gesteld het primaire besluit eerst op 28 augustus 2001 te hebben ontvangen, de bezwaartermijn niet eerder is aangevangen dan op 28 augustus 2001, zodat het bezwaarschrift van 7 september 2001 tijdig is ingediend.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Naar aanleiding van het beroepschrift merkt de Raad nog op dat appellant reeds in eerste aanleg bij verweerschrift heeft erkend niet te kunnen aantonen dat het primaire besluit daadwerkelijk op 23 augustus 2001 is verstuurd. Ook in hoger beroep is niet aangetoond door middel van appellants administratie of anderszins dat het primaire besluit – overeenkomstig de geldende praktijk – op 23 augustus 2001 op het spreekuur van de verzekeringsarts aan gedaagde is uitgereikt dan wel op dezelfde dag aan haar is verzonden. Nu verzending van meergenoemd besluit op 23 augustus 2001 niet kan worden aangenomen, is derhalve de bezwaartermijn van twee weken eerst aangevangen op 28 augustus 2001, op welke datum gedaagde onbetwist het besluit heeft ontvangen. Ter voorlichting van appellant verwijst de Raad nog naar zijn uitspraak gepubliceerd is USZ 2002/131.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 409,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. Ch.van Voorst in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004.
(get.) Ch.van Voorst.
(get.) A. van Netten.