ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die als taxichauffeur werkzaam was. Appellant had in 2000 een besluit ontvangen van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarin hem werd meegedeeld dat hij met ingang van 28 augustus 2000 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroepsprocedure bij de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant eveneens ongegrond verklaarde. Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 23 juni 2004 zijn partijen niet verschenen, maar de Raad heeft de zaak toch behandeld. De centrale vraag was of de beslissing van het Uwv om het ziekengeld te beëindigen terecht was. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak vastgesteld dat er onvoldoende medische gegevens waren om te concluderen dat appellant per 28 augustus 2000 ongeschikt was voor zijn werk. De rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts gaven geen duidelijke functionele stoornissen aan die het ongeschikt zijn voor arbeid konden onderbouwen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt konden ondersteunen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2004.