ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5507
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en ziekengeldtoekenning na ongeval
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die na een ongeval op 14 mei 1999, waarbij een heftruck over zijn rechter voet reed, ziekengeld ontving. Appellant, die als leerling-loodgieter werkte, heeft zijn werk gestaakt op 6 oktober 2000 vanwege aanhoudende klachten aan zijn rechter voet. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 19 maart 2001 besloten om appellant geen ziekengeld meer toe te kennen, omdat hij niet langer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd in een eerdere uitspraak door de rechtbank Arnhem bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juni 2004, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.L.O. van de Waarsenburg. De Raad heeft de medische gegevens van appellant beoordeeld, waaronder rapporten van verzekeringsartsen en behandelend specialisten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, geen medische afwijkingen vertoonde die zijn arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts terecht een hersteldverklaring had afgegeven en dat appellant op medische gronden niet langer ongeschikt was voor zijn werk.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier mr. A. van Netten, op 14 juli 2004. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd, en dat de medische gegevens voldoende waren om de beslissing van het Uwv te onderbouwen.