ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/92 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats per 27 april 2002, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op dat moment minder dan 15% zou zijn. Appellant, die eerder een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% had, maakte bezwaar tegen dit besluit en ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 1 juni 2004, waarbij appellant in persoon verscheen, maar gedaagde niet vertegenwoordigd was.

De Raad beoordeelde de grieven van appellant met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het belastbaarheidspatroon dat was vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts M. Bakker en de verzekeringsarts J.E. de Vries. Appellant had zijn grieven niet onderbouwd met aanvullende gegevens, waardoor de Raad geen reden zag om tot een ander oordeel te komen of nader medisch onderzoek te gelasten. De Raad benadrukte dat de eigen opvatting van een verzekerde over zijn arbeidsongeschiktheid niet beslissend is voor de beoordeling op basis van de WAO.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zwolle, die eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat er geen ernstige rugklachten waren en dat de bevindingen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts niet voor onjuist werden gehouden. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/92 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 27 april 2002 ingetrokken, onder overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% is.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 juni 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 29 november 2002, registratienummer AWB 02/838 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen, en waar namens gedaagde - met voorafgaand bericht - niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij het bestreden besluit is appellants arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 27 april 2002 ingetrokken.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat zij geen reden ziet de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het dagverhaal van appellant, zoals dit blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts, niet blijkt van ernstige rugklachten. Ook heeft de verzekeringsarts bij zijn onderzoek, behoudens een geringe afwijking bij het buigen, geen afwijkingen vast kunnen stellen. Verder volgt de rechtbank het standpunt van gedaagde dat de aan appellants functie verbonden arbeid, zoals beschreven in het rapport van 9 maart 2001 van de arbeidsdeskundige J.A. de Vries, voor de bekwaamheden van appellant is berekend. Naar het oordeel van de rechtbank -zoals de Raad dat begrijpt- zijn er voorts geen aanwijzingen om aan te nemen dat de aan deze functie verbonden belastende aspecten niet binnen de medische beperkingen van appellant blijven.
In hoger beroep heeft appellant grieven tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd. De Raad ziet deze grieven niet slagen. Hij overweegt als volgt.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad niet gebleken dat het door de bezwaar- verzekeringsarts M. Bakker in zijn rapport van 12 juni 2002 geaccordeerde belastbaarheidspatroon van appellant, zoals in de primaire fase opgesteld door de verzekeringsarts J.E. de Vries, geen juiste weergave vormt van de bij hem ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. Hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd, maar overigens niet is onderbouwd met nadere gegevens, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van nader medisch onderzoek. Hieraan voegt de Raad nog toe dat op grond van het arbeidsongeschiktheids- criterium van de WAO niet beslissend is de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2004.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.W. Engelhart.