ECLI:NL:CRVB:2004:AQ5879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4192 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • S. Sweep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens een nieuw besluit op bezwaar dat geheel tegemoetkomt

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 februari 2001, waarin hem werd meegedeeld dat hij geen recht had op kinderbijslag voor zijn kinderen. Dit besluit werd door de Sociale verzekeringsbank in een later besluit van 19 juni 2001 gehandhaafd. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Deiman, ging in hoger beroep, maar de gemachtigde trok zich terug en mr. M.F. Vermaat nam de zaak over.

Tijdens de behandeling van de zaak op 20 februari 2004, verschenen partijen niet. De Raad voor de Rechtspraak heropende het onderzoek omdat het niet volledig was. Op 18 maart 2004 gaf de Sociale verzekeringsbank aan dat zij het bestreden besluit niet langer handhaafde en dat er een nieuw besluit zou komen. Dit nieuwe besluit, gedateerd 9 april 2004, kwam volledig tegemoet aan de bezwaren van appellant, waardoor het hoger beroep zijn belang verloor.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het nieuwe besluit van de Sociale verzekeringsbank de grieven van appellant volledig verholpen had. De Raad besloot tevens dat de Sociale verzekeringsbank de proceskosten van appellant moest vergoeden, die in totaal op € 1.288,- werden begroot, inclusief griffierecht van € 106,-. De uitspraak werd gedaan op 23 juli 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4192 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Bij besluit van 12 februari 2001 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal 2000 geen recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van zijn beide kinderen, omdat zij niet als zijn eigen of aangehuwde, danwel pleegkinderen worden aangemerkt.
Bij besluit van 19 juni 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen het besluit van 12 februari 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 25 juni 2002, nr. AKW 01/1549 RIP, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. L. Deiman, advocaat te Rotterdam, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Bij brief van 20 augustus 2002 heeft mr. Deiman de Raad meegedeeld niet langer als gemachtigde van appellant op te treden.
Bij brief van 13 september 2002 heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het beroep is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 februari 2004, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
Na voormelde zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad aan gedaagde nadere vragen gesteld.
Bij faxbericht van 18 maart 2004 heeft gedaagde de Raad bericht zijn standpunt, neergelegd in het bestreden besluit, niet langer te handhaven en aangegeven dat er een nieuw besluit genomen zal worden.
Bij brief van 13 april 2004 heeft mr. Vermaat, voornoemd, aan de Raad meegedeeld dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 9 april 2004, heeft genomen waaruit blijkt dat het bestreden besluit van gedaagde niet langer zal worden gehandhaafd en dat volledig tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van appellant, gericht tegen de beslissing van
19 juni 2001. Daarbij heeft mr. Vermaat aan de Raad verzocht het beroep gegrond te verklaren en gedaagde te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten heeft mr. Vermaat middels het inzenden van het zogenaamde Formulier proceskosten nader gespecificeerd.
Gedaagde heeft bericht geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 9 april 2004 heeft gedaagde te kennen gegeven zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt niet langer te handhaven en besloten dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2000 recht heeft op kinderbijslag. Naar het oordeel van de Raad wordt hiermee geheel aan de grieven van appellant tegemoet gekomen.
Uit ’s-Raads uitspraak gepubliceerd in RSV 1997/297, volgt dat in zo’n geval belang bij een beoordeling van het (oude) standpunt van verweerder in principe is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het geval van appellant is een dergelijk verzoek niet gedaan.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep wegens verlies aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, welke met inachtneming van het besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
Andere op grond van dat artikel te vergoeden kosten zijn niet gevorderd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan appellant en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 644,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant de betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Aldus gegeven door H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier en uitgesproken in het openbaar op
23 juli 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) S. Sweep.