ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J.B.J.M. ten Berge
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft geweigerd. Appellante, werkzaam als communicatie-adviseur, meldde zich per 1 mei 2000 voor 20% ziek met nek-, schouder- en linkerarmklachten. Na afloop van de wachttijd op 29 april 2001, concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was en weigerde haar een uitkering. De rechtbank ‘s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 7 mei 2004 is appellante niet verschenen, maar gedaagde was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld. Gedaagde handhaafde zijn eerdere standpunt dat appellante in staat was haar werk fulltime te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante op de datum in geding minder verdiende dan voorheen, en bevestigde daarmee het oordeel van de rechtbank.
De Raad concludeerde dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon. De informatie van de behandelend sportarts, die betrekking had op een latere datum, kon niet afdoen aan het medisch oordeel. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het hoger beroep van appellante af.