ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5570 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beperkingen door de verzekeringsarts in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit, genomen op 25 september 2001, weigerde appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 19 mei 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsarts ernstige psychische klachten had en dat opname dreigde. Haar gemachtigde voerde aan dat de behandeling door de haptonoom resultaat had, waardoor opname kon worden voorkomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 juni 2004, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat. Gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad overweegt dat de door de bezwaarverzekeringsarts geformuleerde beperkingen correct zijn vastgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de arbeidsmogelijkheden van appellante. De Raad heeft de rapportages van de psycholoog A.W. Egmond en de therapeute J. Hamaker-Nauta in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet voldoende onderbouwen dat appellante op de datum in geding niet in staat was om gangbare arbeid te verrichten.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts N. Visser de beperkingen van appellante adequaat heeft beoordeeld. De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 27 juli 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5570 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 1 oktober 2002, nummer 01/848 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juni 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A.F. van den Berg, werkzaam bij het Bureau voor Rechtshulp te Assen, en waar namens gedaagde niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 31 juli 2000 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat zij na afloop van de wettelijke wachttijd van
52 weken op 19 mei 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 25 september 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellantes gemachtigde aangevoerd dat appellante ten tijde van de datum in geding zoveel psychische klachten had en zo verward was dat opname aan de orde was. Gezien het feit dat zij een gezin te verzorgen had en gezien het feit dat de behandeling van de haptonoom/ haptotherapeut J. Hamaker-Nauta resultaat had, is opname kunnen voorkomen, aldus de gemachtigde. In de overgelegde informatie van de psycholoog A.W. Egmond van 12 februari 2002 en de revalidatie-arts K. Lesuis van 16 augustus 2000 zou steun te vinden zijn voor het standpunt dat appellante op de datum in geding (nog) niet in staat was gangbare arbeid te verrichten.
De rechtbank heeft in bovenvermelde uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij is van oordeel dat de door de bezwaar- verzekeringsarts geformuleerde beperkingen correct zijn vastgesteld. Uit de overgelegde brieven van de psycholoog, de haptonoom en de revalidatie-arts is de rechtbank niet gebleken dat meer beperkingen hadden moeten worden aan- genomen. Met het aannemen van een urenbeperking (maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week) en het aannemen van psychische beperkingen op de onderdelen 28A, 28E, 28H en 28I is de medische situatie van eiseres op 19 mei 2000 adequaat omschreven, aldus de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat er ten tijde in geding sprake was van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren en dat opname dreigde. Ter zitting van de Raad heeft zij nog naar voren gebracht dat dit laatste specifiek uit de verklaring van de psycholoog Egmond zou volgen. Voorts steunt de voornoemde therapeute Hamaker-Nauta haar in de stelling dat ze voorafgaand aan haar behandeling niet in staat was enige arbeid te verrichten, aldus appellante.
De Raad kan appellante hierin niet volgen. Daartoe overweegt hij dat de arbeidsmogelijkheden van appellante zoals neergelegd in het bestreden besluit naar zijn oordeel niet zijn overschat. Op grond van de in de bezwaarfase reeds gepresenteerde grieven heeft de bezwaarverzekeringsarts N. Visser in zijn rapport van 27 maart 2001 appellantes beperkingen op aspect 28 nader bezien en gemotiveerd gedeeltelijk onderschreven, gedeeltelijk gewijzigd en aangevuld. Er zijn namens appellante geen (nadere) gegevens aangedragen die de Raad aanleiding geven het in de bezwaarprocedure, herziene belastbaarheidspatroon voor onjuist te houden. Aan de rapportage van de psycholoog Egmond kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien. De Raad heeft daarin, anders dan appellante heeft betoogd, niet kunnen opmaken dat een acute opname dreigde. Op de bevindingen van de therapeute Hamaker-Nauta heeft bezwaarverzekeringsarts Visser in de beroepsfase reeds gereageerd, welke reactie door de rechtbank is en thans ook door de Raad wordt onderschreven.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de in rubriek III van deze uitspraak nader aangegeven beslissing.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) J.D. Streefkerk.