ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5879 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor voorgehouden functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die met ingang van 28 juli 1999 was ingetrokken door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op basis van de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment minder dan 15% was. Appellante, die lijdt aan fibromyalgie, was van mening dat zij niet in staat was om haar werkzaamheden als assistent keuken/verpleegafdeling uit te voeren. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, heeft appellante hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juni 2004 was appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigde had eerder medische stukken overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die in de eerdere uitspraak zijn vermeld als vaststaand aangenomen. De Raad oordeelde dat de voorgehouden functies passen binnen het vastgestelde belastbaarheidspatroon van appellante. Ondanks de aantekeningen in de medische rapporten die wijzen op mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid, concludeerde de Raad dat de functies geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts, die geen objectieve medische beperkingen bij appellante had vastgesteld. De beslissing van de Raad was dat het hoger beroep niet kon slagen, en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5879 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 juni 2000 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 juli 1999 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 7 augustus 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 27 september 2002, reg. nr. AWB 01/3315 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. K.A.M. Korssen, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij aanvullend beroepschrift van 21 januari 2003 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 4 juni 2004 is namens appellante een brief van de reumatoloog J.A.P.M. Ewals d.d. 12 april 2001 en een brief van de neuroloog L.A.M. Aerden d.d. 23 april 2004 overgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 juni 2004, waar appellante en haar gemachtigde niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.S. van ’t Oor, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zondanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep is namens appellante de opvatting herhaald dat zij op en na de in geding zijnde datum 28 juli 1999 arbeidsongeschikt was vanwege haar klachten veroorzaakt door fibromyalgie. Zij acht zich ten gevolge van deze klachten niet in staat haar werkzaamheden als assistent keuken/verpleegafdeling uit te oefenen.
Gedaagde heeft het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun voor het oordeel dat gedaagde bij het bestreden besluit de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid op de datum in geding niet heeft onderschat. De verzekeringsarts R.S.J. Lie Pauw Sam heeft informatie opgevraagd bij de neurochirurg
dr. R.R.F. Kuiters, waaruit niet bleek van medische beperkingen bij appellante. De bezwaarverzekeringsarts
S.C. Hekkelman-de Bie heeft zich kunnen verenigen met de bevindingen van de verzekeringsarts. Er bestaat, gelet op de aanwezige medische informatie, geen grond tot twijfel aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts. Er is geen enkel medisch stuk waaruit blijkt van objectieve medische beperkingen bij appellante.
De Raad is eveneens met de rechtbank van oordeel dat de appellante voorgehouden functies passen binnen het ten behoeve van haar vastgestelde belastbaarheidspatroon. De Raad oordeelt dat voldoende is gemotiveerd waarom de functies, ondanks de asterisken die aangeven dat er op een bepaald onderdeel een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid is, passend zijn voor appellante. Vergelijking van het voor haar geldende maatmaninkomen met het loon dat zij kan verdienen in die functies, resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Met betrekking tot de bij schrijven van 4 juni 2004 overgelegde medische stukken zij opgemerkt dat de brief van de reumatoloog Ewals reeds in het dossier aanwezig was en dat de brief van de neuroloog Aerden geen gegevens bevat die betrekking hebben op de datum in geding.
Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat moet worden beslist als hieronder is vermeld.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.