ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4689 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • E.W.F. Menkveld-Botinga
  • T. Hoogenboom
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2004 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 30 juni 2003 de opposant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een uitspraak die was gedaan onder toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft op 9 maart 2004 verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 17 juni 2004 is de opposant in persoon verschenen, terwijl de geopposeerde, de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

De Raad heeft in zijn motivering vastgesteld dat de opposant in verzet geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere uitspraak zouden kunnen ondermijnen. De Raad verwijst naar artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet, waarin is bepaald dat tegen een uitspraak van een rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad concludeert dat er geen evidente schending van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen is aangetoond die aanleiding zou geven tot doorbreking van het appèlverbod.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de verwijzing van de opposant naar een eerdere uitspraak van de Raad niet relevant is, omdat deze uitspraak niet betrekking had op een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank die onder artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb viel. Gezien deze overwegingen heeft de Raad besloten het verzet ongegrond te verklaren en geen termen aanwezig te achten voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak is gedaan door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter, bijgestaan door mr. T. Hoogenboom en mr. D.A.C. Slump als leden, en mr. E.W.F. Menkveld-Botinga als griffier.

Uitspraak

03/4689 MAW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], Duitsland, opposant,
en
de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 29 januari 2004 het door opposant ingestelde hoger beroep tegen een ten aanzien van opposant door de rechtbank 's-Gravenhage op 30 juni 2003, onder nummer AWB 02/4867 MAWKLU, tussen partijen gegeven uitspraak niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Tegen die uitspraak heeft opposant bij brief van 9 maart 2004 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 17 juni 2004. Daar is opposant in persoon verschenen. Geopposeerde heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt vast dat opposant in verzet geen gronden naar voren heeft gebracht die afbreuk kunnen doen aan de overweging in de uitspraak waartegen het verzet is gericht.
De Raad overweegt daartoe als volgt.
In artikel 18, tweede lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet is bepaald dat tegen een uitspraak van een rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Uit hetgeen opposant heeft aangevoerd blijkt niet van evidente schending door de rechtbank van eisen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die zou hebben kunnen leiden tot doorbreking van dit appèlverbod.
Ter voorlichting van opposant overweegt de Raad nog dat appellants verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Raad inzake een niet-ontvankelijkverklaring vergeefs is, reeds omdat die uitspraak van de Raad niet is gedaan op een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank, die was gedaan onder toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Met toepassing van artikel 8:55 van de Awb wordt daarom beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en
mr. T. Hoogenboom en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.W.F. Menkveld-Botinga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botinga.
HD
7.07