ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6340 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot weigering van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 18 april 2002 is genomen. Dit besluit weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is op 15 augustus 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 1 december 2003 het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard.

Appellant is het niet eens met deze uitspraak en stelt dat de gedaagde partij hem niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een voorlopig bezwaar in te dienen. Hij betoogt dat als hij deze informatie had ontvangen, hij tijdig bezwaar had kunnen maken. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 juni 2004 behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E. van Hilten.

De Raad overweegt dat er geen rechtsregel bestaat die gedaagde verplicht om ongevraagd informatie te verstrekken over de mogelijkheid van het indienen van een voorlopig bezwaarschrift. De Raad concludeert dat appellant zelf in verzuim is geweest en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6340 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 18 april 2002 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Bij besluit van 15 augustus 2002 heeft gedaagde appellants bezwaar tegen het besluit van 18 april 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij uitspraak van 1 december 2003, reg.nr 02/4265 WAO, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. In zijn beroepschrift van
8 december 2003 heeft hij vermeld op welke grond hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 5 februari 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant is het niet eens met de aangevallen uitspraak omdat daarin geen rekening is gehouden met het feit dat gedaagde heeft verzaakt hem op de hoogte te brengen van het bestaan van de mogelijkheid tot het indienen van een voorlopig bezwaar. Was deze informatie hem wel ter ore gekomen, dan was er in eerste instantie überhaupt geen sprake geweest van een overschreden bezwaartermijn, aldus appellant.
Deze beroepsgrond, de enige die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, treft evenwel geen doel, reeds omdat er geen geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen beginsel bestaat op grond waarvan gedaagde gehouden was om ongevraagd informatie te geven over de mogelijkheid van het indienen van een voorlopig bezwaarschrift. Niet gedaagde, maar appellant zelf is in verzuim geweest.
Het vorenoverwogene leidt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.
CVG