ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4077 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.E.M.J. Hetharie
  • C.W.J. Schoor
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid functies in het kader van WAO-schatting na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de geschiktheid van functies voor gedaagde in het kader van de WAO-schatting. Gedaagde, die op 10 maart 1998 uitviel voor haar werk als caissière, heeft klachten gerapporteerd die samenhangen met artrose van het rechterkniegewricht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts zijn onderzoek ten onrechte had beperkt tot dossieronderzoek en dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit onvoldoende was.

De Raad heeft de rapportage van orthopedisch chirurg J.R.M. Steenhoff in overweging genomen, die concludeerde dat de belastbaarheid van gedaagde op verschillende aspecten was overschat. De deskundige oordeelde dat gedaagde niet in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies uit te oefenen, waaronder de functie van inpakster koekjes, die ongeschikt werd geacht vanwege de vereiste belasting op de knie. De Raad heeft de conclusies van Steenhoff gevolgd en vastgesteld dat de eerdere schatting niet voldeed aan de vereisten van een zorgvuldige medische beoordeling.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor de betrokken persoon.

Uitspraak

02/4077 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 21 juni 2002, onder procedurenummer AWB 00/2805 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. C.B. de Jonge, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 april 2004 heeft orthopedisch chirurg J.R.M. Steenhoff aan de Raad gerapporteerd. Hierop is namens appellant gereageerd bij brief van 4 juni 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2004, waar namens appellant is verschenen mr. R.S. van ’t Oor, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong, voornoemd.
II. MOTIVERING
Gedaagde is op 10 maart 1998 uitgevallen voor haar werk als caissière voor 18,5 uur per week met klachten samenhangend met artrose van het rechterkniegewricht.
Bij het medisch onderzoek in het kader van de beoordeling einde wachttijd heeft verzekeringsarts M.C. Lammerts van Bueren in zijn rapportage van 7 januari 1999 op basis van, onder meer, de diagnose chondropatie rechterknie een belastbaarheidspatroon opgesteld. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige H.P.W.M. van Hest gedaagde geschikt geacht voor het eigen werk van caissière en voor op basis van het belastbaarheidspatroon van 7 januari 1999 geselecteerde functies, waarna appellant bij besluit van 12 maart 1999 heeft geweigerd gedaagde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft gedaagde bezwaar gemaakt.
In bezwaar heeft verzekeringsarts Lammerts van Bueren zijn standpunt gehandhaafd. Bezwaarverzekeringsarts R.T. Hupkens heeft op basis van dossieronderzoek en informatie van de arts-assistent orthopedie dr. P.D.S. Dijkstra geconcludeerd dat gedaagde de knie tot 90? kan buigen en dat de knie verminderd belastbaar is, waarna hij het belastbaarheidspatroon heeft aangescherpt. Bezwaararbeidsdeskundige
G.J.W. van Hulst heeft zowel het eigen werk als de geselecteerde functies onverminderd voor gedaagde geschikt geacht. Naar aanleiding van het haar toegezonden rapport van deze arbeidsdeskundige van 15 december 1999 heeft gedaagde aan appellant een brief gezonden van 29 januari 1999 van haar behandelend orthopedisch chirurg S. de Lange met een verzoek om een second opinion, gericht aan R.G.H.H. Nelissen, orthopedisch chirurg bij het Academisch Ziekenhuis Leiden, en een brief van 20 december 1999 van laatstgenoemde specialist. Nadat gedaagde terzake van haar bezwaren was gehoord heeft Hupkens, mede op basis van vorenvermelde brieven, op 11 januari 2000 een nader rapport uitgebracht, en zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd, waarna appellant bij het bestreden besluit van 28 januari 2000 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond heeft verklaard.
Namens gedaagde is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft gedaagde laten onderzoeken door de in rubriek I vermelde orthopedisch chirurg Steenhoff. In zijn rapport van 18 december 2001 concludeert deze deskundige, mede op basis van de van gedaagdes behandelaars ontvangen brieven, operatieverslagen, röntgenfoto’s en MRI-scans, dat de diagnose chondropathie niet juist is. Naar het oordeel van de deskundige is sprake van zeer forse slijtage van het rechterkniegewricht tussen knieschijf en bovenbeenknobbels zoals bij een persoon van
80 jaar kan voorkomen. In dit verband wijst hij op de informatie van behandelend orthopedisch chirurg De Lange, die stelt dat sprake is van zeer ernstige kraakbeenafwijkingen aan de knie en die het verzoek doet bij deze jonge patiënte een prothese te plaatsen. Tevens is forse dystrofie van het rechterbovenbeen geconstateerd. De deskundige concludeert dat met het inbrengen van het kunstgewricht in de rechterknie in september 2000 de klachten van gedaagde niet waren verholpen en dat een jaar na de eerste operatie - in augustus/september 2001 is nog een botrand weggehaald - een flexie van de rechterknie van slechts 20? mogelijk was.
De deskundige acht gedaagde ten tijde in geding beperkt zowel ten aanzien van kniebelastende arbeid als arbeid te verrichten in een langdurig gefixeerde houding van de rechterknie. De belangrijkste beperkingen voor arbeid zijn gelegen in duwen, trekken, zwaar tillen, knielen, kruipen, hurken, trappenlopen, langdurig lopen en staan alsmede langdurig met de knie in dezelfde houding zitten. Hij acht het werk van caissière voor gedaagde ongeschikt omdat de knie daarbij te statisch in een bepaalde hoek moet worden gehouden. De functie inpakster koekjes acht hij ongeschikt in verband met trappenlopen, 2 maal per uur 25 treden, naar de kantine 3 keer per dag en het daarin voorkomende hurken. De functie monteuse/stapelaar acht hij ongeschikt omdat hierbij een tweevoetpedaal dient te worden bediend, hurkend apparaten op lage schappen dienen te worden aangesloten en dat het in die functie vereiste tillen en dragen te belastend is.
In de functie monteur communicatie apparatuur acht hij de aspecten staan, 1 uur per dag, een kwartier aaneengesloten, tillen en dragen te belastend. In de functie samensteller printplaten acht hij naast het aspect staan ook het lopen in het kader van het aan- en afvoeren van voorraden te belastend, tenzij dit laatste met een karretje zou kunnen gebeuren. Bij de functie monteur hangt de aanvaardbaarheid van de belasting op tillen en dragen af van de af te leggen afstand, maar die functie zou eventueel geschikt kunnen zijn evenals de functie productie medewerker kunststof. De functie van assemblage medewerker acht hij volledig ongeschikt vanwege de belasting op het aspect staan.
De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige gevolgd en voorts geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts zijn onderzoek ten onrechte heeft beperkt tot dossieronderzoek. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen binnen zes weken na verzending van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen en bepalingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Gedaagdes verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen.
Namens appellant is in hoger beroep gesteld dat de functie inpakster koekjes geschikt is omdat er maar incidenteel iets wordt opgeraapt en de deskundige aangeeft hoe gedaagde dat zou moeten doen, en dat gedaagde zich bij de beoordeling door het primaire team aanzienlijk positiever heeft uitgelaten over haar belastbaarheid ten aanzien van trappenlopen, staan en lopen. Voorts acht appellant de functies monteur en productiemedewerkster kunststof voor gedaagde geschikt, zodat de schatting in stand kan blijven.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad heeft de deskundige Steenhoff verzocht te reageren op het beroepschrift. In zijn brief van 15 april 2004 stelt Steenhoff dat de verzekeringsartsen de klachten van gedaagde hebben gebagatelliseerd, hetgeen mede zou zijn veroorzaakt door de brief van Dijkstra, die achteraf door diens supervisor Nelissen onderuit is gehaald. In feite kon gedaagde veel minder met de rechterknie dan zij geacht werd te moeten kunnen. Steenhoff herhaalt in zijn brief de criteria op grond waarvan kan worden vastgesteld hoe het met de knie, de functie en de klachten gesteld was: een maximale buigingshoek van 20?, een zeer forse botontkalking van de aangedane knie ten opzichte van de andere kant en een gemeten omvangverschil van de bovenbenen ten nadele van het aangedane been. Hij handhaaft zijn standpunt dat de functie inpakster koekjes ongeschikt is. Het door appellant gehanteerde argument dat gedaagde 1 hoog woont en zelf in haar eigen tempo de woning kan bereiken, doet zijns inziens niet ter zake omdat een voor gedaagde geschikte woning zonder trappen niet zomaar beschikbaar is. De geschiktheid van de functies monteur en medewerker kunststof hangt zijns inziens af van de daarin voorkomende loopafstand. Destijds was de loopafstand van gedaagde beperkt tot
100 meter, hetgeen niet strookt met de 45 minuten lopen die zij blijkbaar bij de verzekeringsarts heeft aangegeven.
In haar reactie op de brief van Steenhoff heeft bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg aangegeven dat het bezoek aan de kantine geen verplichting is. De werkgever kan worden verplicht gedaagde elders de gelegenheid te geven om te eten en te drinken, zodat zij geen trappen behoeft te lopen. Bovendien verblijft gedaagde nog steeds in dezelfde woning, dus kan zij een trap wel nemen.
De bezwaararbeidsdeskundige P.G. Dekker voegt daaraan toe dat het bezoek aan de kantine weliswaar van belang is in de werksituatie maar niet tot de feitelijke werkzaamheden behoort. Voorts stelt laatstgenoemde dat in de functie monteur een loopafstand van 50 meter niet wordt overschreden en dat lopen wordt afgewisseld met een staande werksituatie. Indien het vervoeren van geproduceerde producten in de praktijk te zwaar blijkt te zijn, kan gedaagde minder vervoeren en daartoe een enkele maal meer lopen of gebruik maken van de door de werkgever verstrekte kar. De functie productiemedewerker kunststof laat een overschrijding zien op het aspect tillen, maar de producten worden in een verrijdbare bak gedeponeerd en lopen is nauwelijks aan de orde.
De Raad maakt uit de rapportage en de brief van Steenhoff op dat de deskundige van oordeel is dat appellant de belastbaarheid van gedaagde op de aspecten staan, lopen, trappenlopen, knielen, kruipen, hurken, tillen en dragen heeft overschat. Zowel trappenlopen als knielen, kruipen en hurken zijn in het geheel niet mogelijk, terwijl tillen en dragen aanzienlijk meer beperkt zijn. De Raad ziet in hetgeen namens appellant naar voren is gebracht onvoldoende aanleiding de conclusies van Steenhoff niet te volgen. Naar het oordeel van de Raad moet er derhalve vanuit worden gegaan dat ten tijde in geding geen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor gedaagde geschikt was. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat appellant het ook door de rechtbank onderschreven oordeel van Steenhoff inzake de ongeschiktheid van het eigen werk voor gedaagde, op zich in hoger beroep niet heeft bestreden berust het bestreden besluit op een onvoldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De rechtbank heeft dan ook terecht het oordeel van de deskundige gevolgd, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand en € 17,28 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 661,28 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Bepaalt dat van appellant een recht van € 409,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en
mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
Gw