ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor eigen werk en WAO-schatting in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van ziekengeld. Appellant, die in het verleden werkzaam was in een rozenkwekerij en later in een bakkerij, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het bestreden besluit, dat appellant geen ziekengeld meer toekende, werd door de rechtbank ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 juli 2004 behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.G.M. Haase, en gedaagde door mr. W. Pouwelse.
De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde bij de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Gedaagde had het werk in de bakkerij niet als maatstaf voor de arbeid meegenomen, wat volgens de Raad niet terecht was. De Raad oordeelde dat het werk in de bakkerij, ondanks het ontbreken van nadere gegevens, wel degelijk in aanmerking moest worden genomen bij de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand konden blijven, omdat er sprake was van schending van artikel 19 van de Ziektewet.
De Centrale Raad van Beroep heeft het bestreden besluit vernietigd en gedaagde opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1288,- voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De Raad heeft ook bepaald dat gedaagde het betaalde recht van € 109,23 aan appellant dient te vergoeden.