ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Toekenning van ziekengeld na ziekmelding en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de vraag of de Centrale Raad van Beroep terecht heeft besloten dat aan appellant geen ziekengeld is toegekend na zijn ziekmelding op 25 juli 2001. Appellant, die sinds 24 juli 2000 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Wao), werd op 13 september 2001 geïnformeerd dat hij geen recht had op ziekengeld omdat hij niet ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd later door de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de medische bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat de beoordeling van de handfunctie van appellant onjuist was. Ondanks een operatie aan zijn linker hand op 18 september 2001, was er onvoldoende bewijs dat de verzekeringsartsen de situatie verkeerd hadden ingeschat. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functies die hem waren toegewezen in het kader van de Wao.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2004 bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de Raad de rapporten van de verzekeringsartsen als leidend beschouwde. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellant onveranderd was gebleven en dat er geen nieuwe gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. Hierdoor werd de beslissing om geen ziekengeld toe te kennen aan appellant gehandhaafd.