ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant, die vrijwillig verzekerd is op grond van de Ziektewet, terecht geen ziekengeld meer is toegekend. De appellant was in kennis gesteld van een besluit waarbij hem met ingang van 3 december 2001 geen ziekengeld meer werd toegekend, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank Roermond vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat de appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had overwogen dat de appellant vrijwillig verzekerd was en dat het bestreden besluit was genomen op een onjuiste wettelijke grondslag. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven, omdat de appellant terecht geen ziekengeld meer was toegekend. De Raad heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de appellant in staat was zijn eigen werk te verrichten, ondanks zijn rugklachten. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende in staat was om zijn werkzaamheden uit te voeren, waarbij hij rekening kon houden met zijn klachten.
De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om medische gegevens te overleggen ter ondersteuning van hun claims. De Raad heeft de conclusie van de verzekeringsartsen onderschreven en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee de appellant in het ongelijk werd gesteld.