ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5420 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Ziektewet

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Ziektewet. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit dat haar geen recht op ziekengeld toekende, omdat zij recht had op loondoorbetaling door haar werkgever. De rechtbank Almelo verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A.L. Ruiter.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 juli 2004. Gedaagde, het Uwv, stelde dat de fax met de aanvullende gronden van bezwaar niet was ontvangen. De Raad oordeelde dat het risico van een niet-ontvangen fax voor rekening van de verzender komt. De Raad wees erop dat de status 'OK' op een verzendjournaal niet voldoende bewijs is dat de gronden daadwerkelijk door gedaagde zijn ontvangen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de gronden van bezwaar niet tijdig waren ingediend.

De Raad concludeerde dat de gemachtigde van appellante met de gekozen wijze van verzending, namelijk alleen per fax op de laatste dag van de bezwaartermijn, het risico had genomen dat de aanvullende gronden niet door gedaagde zouden worden ontvangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5420 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 15 november 2002 heeft gedaagde appellante in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Ziektewet (hierna: het bestreden besluit).
De rechtbank Almelo heeft bij uitspraak van 19 september 2003 (reg.nr. 02/1113 ZW AW1 A) het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. A.L. Ruiter, werkzaam bij het Bureau Rechtshulp Almelo, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 juni 2004 is namens appellante een nader stuk ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 juli 2004, waar namens appellante haar gemachtigde mr. Ruiter (voornoemd) is verschenen, en waar namens gedaagde - met kennisgeving - niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij faxbericht van 17 september 2002 is namens appellante (pro forma) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 augustus 2002, inhoudende dat appellante geen recht heeft op ziekengeld omdat zij recht heeft op loondoorbetaling door haar werkgever. Dit faxbericht is verzonden naar faxnummer 053-4822989 van de afdeling Ziektewet van de (voormalige) vestiging van gedaagde in Enschede.
Medio september 2002 is deze vestiging verhuisd naar Hengelo.
Bij brief van 9 oktober 2002 heeft gedaagde de gemachtigde van appellante ervan in kennis gesteld dat het bezwaarschrift geen gronden bevat en dat het gevolg hiervan kan zijn dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De gemachtigde van appellante wordt in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken na dagtekening van deze brief te herstellen. Deze brief is verzonden vanaf de vestiging in Hengelo en op het briefpapier is het (nieuwe) faxnummer 074-7502610 vermeld.
Volgens de gemachtigde van appellante heeft hij de aanvullende gronden per fax op
6 november 2002 naar gedaagde verzonden. Hij heeft een kopie van dit faxbericht tijdens de bezwaarprocedure overgelegd. Deze fax is gericht aan de vestiging in Hengelo. Tevens heeft hij een gespreksspecificatie van KPN Telecom B.V. overgelegd met daarop de vermelding dat er op 6 november om 13:43 uur gedurende 41 seconde een verbinding is geweest met nummer 074-7502510 en een verzendjournaal met daarop de vermelding dat er op 6 november om 13:24 gedurende 37 seconde een verbinding is geweest met nummer 053-4822565. De gemachtigde van appellante geeft als verklaring dat het faxnummer van Hengelo op 9 oktober 2002 stond doorgeschakeld naar het faxnummer in Enschede. Het verschil in tijdstippen wordt volgens hem verklaard door de (verschillende) instellingen en/of eigenschappen van de faxapparatuur; dit wordt later bevestigd door KPN Telecom B.V.
Gedaagdes standpunt is dat de betreffende fax niet is ontvangen en dat een doorschakeling van het faxnummer van de vestiging in Hengelo naar die van het faxnummer van de vestiging in Enschede nooit heeft bestaan. Een journaal van de ontvangen fax in de vestiging van Enschede kan dan ook niet worden overgelegd omdat daar op 9 oktober 2002 geen faxapparaat meer aanwezig was.
De rechtbank is van oordeel dat de aan de wijze van indiening verbonden risico’s voor rekening dienen te komen van de verzender. Dat brengt mee dat, mocht ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Conform jurisprudentie van de Raad is het overleggen van een verzendjournaal met de melding “OK” onvoldoende om aannemelijk te maken dat de nadere gronden bij gedaagde zijn ingediend. De status “OK” op het verzendjournaal is wel een indicatie, maar geen sluitend bewijs dat het betreffende geschrift door gedaagde in goede orde is ontvangen. In het onderhavige geval geldt dat te meer nu op de status een ander (onjuist) nummer is weergegeven en niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een doorschakeling naar het juiste nummer.
De Raad overweegt als volgt.
Namens appellante is - evenals in eerste aanleg - aangevoerd dat de gronden van bezwaar op de laatste dag van de bezwaartermijn, door haar gemachtigde per fax zijn verzonden.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Ook de overgelegde gespreksspecificatie en de brief van 30 december 2003 van KPN Telecom B.V. vormen volgens de Raad in deze ook geen sluitend bewijs dat de aanvullende gronden door gedaagde zijn ontvangen.
De Raad is van oordeel dat de gemachtigde van appellante met de gekozen wijze van verzending (alleen) per fax op de laatste dag van de bezwaartermijn, het risico heeft genomen dat de aanvullende gronden niet door gedaagde zouden worden ontvangen.
Vorenstaande overwegingen leiden er toe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2004.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) A. van Netten.
MR