ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkeringen aan appellant, die in 1997 en 1999 arbeidsongeschikt werd verklaard. Appellant, geboren in 1955, had eerder een uitkering ontvangen op basis van een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP). Na een herbeoordeling in 1995 werd vastgesteld dat zijn invaliditeit minder dan 15% was, maar na een nieuwe aanvraag in 1998 werd hij opnieuw arbeidsongeschikt verklaard. De uitvoeringsinstelling Gak Nederland BV en later USZO BV voerden medische en arbeidskundige onderzoeken uit, waarbij werd geconcludeerd dat appellant in verschillende periodes arbeidsongeschikt was, maar dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid varieerde.
In 1999 werd appellant meegedeeld dat zijn uitkering zou worden verlaagd en dat onverschuldigd betaalde bedragen zouden worden teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, met de stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat de terugvordering in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De bezwaarverzekeringsarts en een psychiater concludeerden echter dat er geen objectief vast te stellen ziekte of gebreken waren, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het bezwaar.
De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de gedaagde niet in strijd waren met de wet en dat de terugvordering terecht was ingesteld. In hoger beroep werd de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werd veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad bevestigde dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering in overeenstemming was met de wet, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van de besluiten niet onjuist was en dat het bezwaar tegen de besluiten terecht ongegrond was verklaard.