ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J. Verrips
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Opschorting van WAZ-uitkering wegens onderzoek naar inkomsten uit eigen bedrijf
In deze zaak gaat het om de opschorting van de WAZ-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante had eerder een WAZ-uitkering toegekend gekregen, maar de uitbetaling werd opgeschort vanwege een onderzoek naar haar inkomsten uit werkzaamheden in haar eigen bedrijf in 1999. De Raad heeft op 7 juli 2004 de zaak behandeld, maar zowel appellante als gedaagde waren niet verschenen.
De Raad oordeelt dat het besluit van 29 januari 2001, dat de hoogte van de WAZ-uitkering vaststelt, een primair besluit is waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend. Appellante heeft in haar bezwaar aangevoerd dat gedaagde is uitgegaan van onjuiste verdiensten en dat het besluit van 29 januari 2001 niet correct is gemotiveerd. De Raad concludeert dat het bezwaar van appellante ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat zij ook bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van het uitkeringsbedrag.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen het besluit van 20 juli 2001 ongegrond verklaarde en verklaart het beroep tegen dit besluit gegrond. Tevens wordt het bezwaar tegen het besluit van 29 januari 2001 voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de uitkering kennelijk ongegrond verklaard. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 322,-. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2004.