ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1836 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de instandlating van een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2004, staat de instandlating van een WAO-uitkering centraal. De appellant, die in hoger beroep ging, ontving een WAO-uitkering die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellant had eerder een uitspraak van de rechtbank Arnhem aangevochten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank.

De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd besloten tot instandlating van het besluit van 12 december 2002, juist was. De appellant was niet verschenen op de zitting, en ook de gedaagde had zich met kennisgeving afgemeld. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en door de rechtbank op goede gronden was verworpen. Hierdoor was er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J.H. Doornewaard, in aanwezigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 augustus 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1836 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij beroepschrift van 11 april 2003 aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Arnhem, reg. nr. 01/31 WAO, van 27 maart 2003.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 juli 2004. Appellant is niet verschenen, evenmin als – met kennisgeving – gedaagde.
II. MOTIVERING
Voor een uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep ligt ter beantwoording voor de vraag of in de aangevallen uitspraak terecht is beslist tot instandlating van gedaagdes besluit van 12 december 2002, waardoor appellant per 17 september 1997 onveranderd een WAO-uitkering ontvangt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend, onder overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht en door de rechtbank op goede gronden is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gezien om tot een andersluidend oordeel te komen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.