ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1531 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep niet-ontvankelijk had verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank had vastgesteld dat appellante haar beroepschrift te laat had ingediend, nadat zij eerder een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel had ontvangen. Dit besluit, dat op 13 februari 2002 was verzonden, verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. Appellante stelde dat zij op 27 maart 2002 telefonisch was geïnformeerd door een medewerker van gedaagde dat haar beroepschrift aan het verkeerde orgaan was gestuurd en dat het onmiddellijk zou worden doorgezonden naar de rechtbank. Hierdoor zou de termijnoverschrijding niet aan haar kunnen worden toegerekend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde het beroepschrift binnen de wettelijke termijn had doorgezonden aan de rechtbank. De Raad concludeerde dat de beroepstermijn, die eindigde op 27 maart 2002, was overschreden omdat het beroepschrift niet tijdig bij de rechtbank was ontvangen. De Raad oordeelde dat de uitzondering op de termijnoverschrijding, die in de rechtspraak is aanvaard, niet van toepassing was in deze situatie. Bovendien werd het beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als niet steekhoudend beschouwd, omdat appellante niet kon aantonen dat zij niet in verzuim was geweest.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons, met B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 31 augustus 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1531 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, gedaagde.
I. INLEIDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2004, reg.nr. NABW 02/878.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 augustus 2004, waar appellante is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door D.K. van der Marel, werkzaam bij de gemeente Capelle aan den IJssel.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 13 februari 2002, verzonden op die datum, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen een besluit op grond van de Algemene bijstandswet van 11 juni 2001 ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde vermeld dat, binnen zes weken, beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 20 maart 2002, bij gedaagde ontvangen op 22 maart 2002, heeft appellante bij gedaagde beroep ingesteld tegen het besluit van 13 februari 2002. Bij brief van 4 april 2002, bij de rechtbank ontvangen op 5 april 2002, heeft gedaagde het beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij op 27 maart 2002 telefonisch is benaderd door een medewerker van gedaagde met de mededeling dat zij het beroepschrift aan het verkeerde orgaan had gezonden en dat haar toen desgevraagd is toegezegd dat het beroepschrift onmiddellijk zou worden doorgezonden aan de rechtbank. Als gevolg van het niet nakomen van die toezegging is het beroepschrift - ruim - na het verstrijken van de beroepstermijn bij de rechtbank ontvangen. Daarom kan de termijnoverschrijding niet aan haar worden tegengeworpen, aldus appellante.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gedaagde heeft, overeenkomstig artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de vaste rechtspraak terzake, het beroepschrift binnen twee weken en aldus “zo spoedig mogelijk” doorgezonden aan de rechtbank Rotterdam.
Op grond van het toepasselijke overgangsrecht is in dit geval artikel 6:15, derde lid (oud), van de Awb van toepassing. Vaststaat dat zich hier geen van de gevallen, bedoeld in artikel 6:15, derde lid, (aanhef en) onder a, b en c, van de Awb voordoet. Dat betekent, mede gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, dat de beroepstermijn - die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb eindigde op 27 maart 2002 - is overschreden nu het beroepschrift niet voor einde van de beroepstermijn bij het bevoegde orgaan (de rechtbank) is ontvangen.
De in de rechtspraak aanvaarde uitzondering, inhoudende dat geen sprake is van termijnoverschrijding indien een binnen de beroepstermijn ontvangen beroepschrift na doorzending binnen een week na het verstrijken van de termijn door het bevoegde orgaan is ontvangen, doet zich hier eveneens niet voor.
Voorzover appellante heeft willen betogen dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, kan de Raad haar daarin niet volgen. Daargelaten wat er zij van de toezegging van een medewerker van gedaagde waarop appellante zich beroept, is de Raad van oordeel dat daarin hoe dan ook geen grond is gelegen om een uitzondering te aanvaarden op de onder de werking van artikel 6:15, derde lid (oud), van de Awb geldende hoofdregel dat degene die verwijtbaar een bezwaar- of beroepschrift indient bij het verkeerde orgaan, daarvan het risico draagt.
De rechtbank is derhalve tot een juist oordeel gekomen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004.
(get.) Th.G.M. Simons
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen
FB/19/8