ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- T.R.H. van Roekel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door appellante is ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.L. Aarts, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak is behandeld op 20 juli 2004, waarbij zowel de appellante als de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. F. van Dam, aanwezig waren.
De achtergrond van het geding ligt in een bezwaar dat op 7 mei 2001 door appellante is ingediend tegen een besluit van 26 maart 2001. In de bezwaarbrief werd aangegeven dat de motivering voor het bezwaar zo spoedig mogelijk zou worden toegestuurd. De gedaagde partij heeft appellante vervolgens verzocht om binnen vier weken een nadere motivering in te dienen, met de waarschuwing dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zou worden indien deze motivering niet tijdig zou worden ontvangen.
De motivering werd uiteindelijk pas op 28 juni 2001 ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring door de gedaagde partij op 16 juli 2001. De rechtbank heeft deze niet-ontvankelijkheid in haar uitspraak bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag te beantwoorden of de rechtbank terecht de niet-ontvankelijkheid heeft gehandhaafd. De Raad concludeert dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan, aangezien de motivering niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere beslissing en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.