ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1715 NABW + 02/4571 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
  • M.I. ’t Hooft
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen; tijdige aanvraag en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor de kosten van een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Appellante heeft op 16 juni 2000 een aanvraag ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noorder-Koggenland. De aanvraag werd afgewezen op 31 juli 2000, omdat deze volgens gedaagde te laat was ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. Na een bezwaarprocedure verklaarde gedaagde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Alkmaar heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar heeft gedaagde niet veroordeeld in de proceskosten van appellante.

In hoger beroep heeft appellante zich uitsluitend gericht tegen het niet veroordelen van gedaagde in de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat gedaagde met het besluit van 25 maart 2002 niet tegemoet is gekomen aan appellante. De Raad heeft overwogen dat, volgens de vaste rechtspraak, als het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, het bestuursorgaan in beginsel in de proceskosten moet worden veroordeeld, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De Raad concludeert dat hier geen uitzonderlijke omstandigheden zijn en dat de rechtbank ten onrechte gedaagde niet in de proceskosten heeft veroordeeld.

De Raad heeft ook het besluit van 25 maart 2002 beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde terecht de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft afgewezen, omdat er geen noodzakelijke kosten meer waren. De Raad heeft gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 644,-- in beroep en € 161,-- in hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze is aangevochten, en het beroep van appellante tegen het besluit van 25 maart 2002 is ongegrond verklaard.

Uitspraak

02/1715 NABW
02/4571 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noorder-Koggenland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft J.A. Klaver, verbonden aan het Werkkollektief Hoorn, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 februari 2002, reg.nr. 00/1644 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2004, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J. van Wuijckhuijse, werkzaam bij de gemeente Noorder-Koggenland.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 16 juni 2000 bij gedaagde bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een op 22 april 2000 aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over het jaar 1998.
Bij besluit van 31 juli 2000 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen omdat deze naar de mening van gedaagde te laat was ingediend en niet was gebleken van bijzondere omstan-digheden.
Bij besluit van 27 september 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 juli 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, het namens appellante door J.A. Klaver tegen het besluit van 27 september 2000 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat gedaagde met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en bepaald dat de gemeente Noorder-Koggenland het betaalde griffierecht aan appellante dient te vergoeden. De rechtbank heeft overwogen geen aanleiding te zien om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante.
In hoger beroep heeft appellante zich uitsluitend tegen het standpunt van de rechtbank ter zake van de proceskosten gekeerd en gevorderd dat de Raad gedaagde alsnog in de proceskosten zal veroordelen.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft gedaagde bij besluit van 25 maart 2002 een nieuwe, inhoudelijke beslissing op het bezwaar genomen en daarbij het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard omdat gedaagde inmiddels was gebleken dat terzake geen kosten meer in het geding dan wel verschuldigd zijn.
De Raad stelt allereerst vast dat gedaagde met het besluit van 25 maart 2002 niet aan appellante tegemoet is gekomen, zodat de Raad overeenkomstig de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat besluit bij zijn beoordeling zal betrekken.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot de aangevallen uitspraak
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is bij de toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb uitgangspunt dat, indien het beroep gegrond wordt verklaard en het in beroep bestreden besluit wordt vernietigd, het bestuursorgaan in beginsel in de proceskosten wordt veroordeeld. Slechts in uitzonderlijke gevallen is afwijking van dit uitgangspunt gerechtvaardigd.
Nu hier van een uitzonderlijk geval naar het oordeel van de Raad geen sprake is, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden ver-nietigd.
Met betrekking tot het besluit van 25 maart 2002
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft de alleen-staande of het gezin, onverminderd hoofdstuk II van de Abw, recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3 van de Abw, en de aanwezige draagkracht.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 24 januari 2002 blijkt dat de Belastingdienst alsnog rekening heeft gehouden met bepaalde aftrekposten en als gevolg daarvan de over het jaar 1998 aan appellante opgelegde aanslag heeft ingetrokken. Hieruit volgt dat niet (langer) sprake kan zijn van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid van de Abw, zodat voor verlening van bijzondere bijstand geen plaats is.
Gedaagde heeft derhalve bij het besluit van 25 maart 2002 terecht de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand afgewezen, zodat haar mede tegen dat besluit gericht geachte beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Slotoverwegingen
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat gedaagde dient te worden veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 644,-- in beroep en € 161,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep voorzover dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 25 maart 2002 ongegrond;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 805,--, te betalen door de gemeente Noorder-Koggenland;
Bepaalt dat de gemeente Noorder-Koggenland aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 82,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. M.I. ’t Hooft en
mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.
GdJ
198