ECLI:NL:CRVB:2004:AQ9342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5444 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij zich kon verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 juli 2004, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de vraag beantwoord of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat de rechtbank dit terecht heeft gedaan.

In hoger beroep is een rapport van revalidatiearts prof. dr. L.N.H. Göeken overgelegd, waarin geen lichamelijke pathologie is vastgesteld en de lijdensdruk van appellante als niet erg groot wordt beschreven. Dit rapport heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door mr. K.J.S. Spaas en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2004. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar uitkering ongegrond, met uitzondering van de datum van intrekking die is vastgesteld op 21 september 2001.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5444 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 september 2003, nummer AWB 02-213 WAO V02, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 20 juli 2004, waar partijen, zoals tevoren was bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 18 januari 2002, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen een besluit van 14 augustus 2001, waarbij de arbeidsongeschikt-heidsuitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzeke-ring, die tot dan toe was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%, met ingang van 26 juni 2001 is ingetrokken omdat appellant met ingang van die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht, in zoverre gegrond geacht dat de datum van intrekking bij het bestreden besluit alsnog is vastgesteld op 21 september 2001. Voor het overige is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is uiteengezet waarom de rechtbank zich met de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts geaccordeerde belastbaarheid van appellante heeft kunnen verenigen en waarom rechtbank de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt acht op de datum in geding.
De Raad dient thans de vraag te beantwoorden of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hij kan zich met het oordeel van de rechtbank en met overwegingen waarop dat oordeel steunt, verenigen.
In hoger beroep is bij brief van 9 juli 2004 overgelegd een rapport van 3 juni 2002 van de revalidatiearts prof. dr. L.N.H. Göeken.
Uit dat rapport blijkt dat ook deze specialist geen lichamelijke pathologie heeft vastgesteld; er is sprake van aspecifieke tendomyogene pijnklachten.
Al evenmin blijkt uit dat rapport van psychopathologie; aangegeven wordt dat de lijdensdruk die appellante ervaart, niet erg groot lijkt te zijn.
De inhoud van dit rapport heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De aangevallen uitspraak is met juistheid gewezen; zij komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.
MR