ECLI:NL:CRVB:2004:AR1574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/561 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar, niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2003, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet-ontvankelijk was verklaard. Het bezwaar was ingediend na de wettelijke termijn van zes weken, en appellant had aangevoerd dat hij door geheugen- en concentratiestoornissen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juli 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder een medische verklaring van neuro-psychiater Ben Brahim, waarin werd gesteld dat appellant lijdt aan geheugen- en concentratiestoornissen. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter geconcludeerd dat de medische verklaring niet geloofwaardig was, omdat appellant in beroep een andere reden voor de termijnoverschrijding aanvoerde dan in bezwaar. De Raad heeft vastgesteld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, en dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om zijn belangen waar te nemen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Appellant had ook geen zaakwaarnemer aangesteld voor de periode waarin hij zijn belangen niet kon behartigen. De Raad heeft besloten dat gedaagde appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/561 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2003, reg.nr. AWB 03/621, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad nog een medische verklaring doen toekomen, welke op
13 juli 2004 door de Raad is ontvangen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juli 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft bij besluit van 16 mei 2002 de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 1 april 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant is bij een op 26 juni 2002 gedateerd schrijven, welke op 1 juli 2002 ter post is bezorgd, van dit besluit in bezwaar gekomen. Het bezwaar is, naar gedaagde stelt, op 8 juli 2002 ontvangen. Gevraagd naar de reden van de overschrijding van de bezwaartermijn heeft appellant geantwoord dat hij wegens ziekte genoodzaakt was het bed te houden. Gedaagde heeft de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar geacht en heeft bij het bestreden besluit van
18 november 2002 appellants bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Ter verontschuldiging van de termijnoverschrijding in bezwaar heeft appellant in beroep, onder overlegging van een op 27 november 2002 gedateerde medische verklaring van de neuro-psychiater Ben Brahim, aangevoerd dat hij aan geheugen- en concentratiestoor-nissen lijdt, die hem belet zouden hebben bezwaar te maken. Appellant zou voor deze stoornissen reeds enkele maanden in behandeling zijn. Gedaagde heeft in verband hiermee aanleiding gezien het dossier aan een bezwaarverzekeringsarts voor te leggen. Deze bezwaarverzekeringsarts merkte in zijn rapportage op dat nu door appellant in beroep een andere reden voor de termijnoverschrijding wordt opgegeven dan in bezwaar, een en ander niet geloofwaardiger is geworden. Voorts blijkt uit de overgelegde medische verklaring naar zijn oordeel niet dat appellant in juni/juli 2002 aan geheugen- en concentratiestoornissen leed. De bezwaarverzekeringsarts is evenmin uit andere in het kader van de WAO opgemaakte medische rapportages over appellant gebleken van deze stoornissen. Gedaagde heeft daarop zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven.
In hoger beroep heeft appellant wederom gesteld dat hij in verband met psychische problemen niet in staat is zijn belangen juist waar te nemen en de overschrijding van de bezwaartermijn mede te wijten is aan het feit dat hij zijn bezwaarschrift per aangetekende post heeft verstuurd.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid van de Awb, is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Door appellant wordt niet betwist dat het besluit van 16 mei 2002 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en op die dag door gedaagde is verzonden. Tevens staat vast dat het besluit door appellant is ontvangen. Derhalve dient te worden aangenomen dat de bezwaartermijn op 17 mei 2002 is aangevangen en op 27 juni 2002 is geëindigd. Nu appellant zijn op 26 juni 2002 gedateerde bezwaarschrift eerst op 1 juli 2002, na afloop van de bezwaartermijn, ter post heeft bezorgd, is het bezwaar te laat.
Naar het oordeel van de Raad kunnen de door appellant ter verontschuldiging van de termijnoverschrijding aangevoerde redenen de overschrijding van de bezwaartermijn niet verontschuldigen. De Raad merkt daarbij op dat uit de door appellant overgelegde medische verklaringen niet blijkt dat hij gedurende de bezwaartermijn aan geheugen- en concentratiestoornissen leed, die hem beletten zijn belangen waar ten nemen. Noch heeft appellant met medische verklaringen onderbouwd dat hij gedurende deze periode genoodzaakt was het bed te houden. De Raad merkt daarbij ten overvloede op dat van appellant verwacht mocht worden dat hij voor een eventuele periode gedurende welke hij zijn belangen niet had kunnen waarnemen een zaakwaarnemer had aangesteld. Evenmin kan de Raad inzien dat door het aangetekend versturen van het bezwaarschrift de bezwaartermijn zou zijn overschreden. Appellant heeft zijn bezwaar immers, zoals uit een kopie van de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd blijkt, eerst op
1 juli 2002 ter post aangeboden. Het voorgaande doet de Raad overwegen dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is en gedaagde appellant derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft in zijn bezwaar.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
RG