ECLI:NL:CRVB:2004:AR1725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5028 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • M.B.M. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en intrekking van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 20 november 1998 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Appellante, die eerder al meerdere keren arbeidsongeschikt was gemeld, heeft een uitkering gekregen vanwege diverse medische klachten, waaronder psychische problemen en lichamelijke ongemakken. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), de medische beperkingen van appellante correct heeft ingeschat. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellante op een deugdelijke manier hebben beoordeeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat zij meer beperkt is dan door de gedaagde is vastgesteld.

De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de medische verklaringen van haar huisarts en neuroloog, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat appellante, met inachtneming van de vastgestelde beperkingen, in staat is om de geduide functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om de kosten van de procedure te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, die de eerdere beslissing van de rechtbank onderschrijft en bevestigt dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is geweest.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5028 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. H.M.S. Cremers, advocaat te Berlicum, op bij beroepschrift aangevoerde gronden, met bijlagen, in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 15 augustus 2002, AWB 01/2139 WAO, waarnaar hierbij verwezen wordt.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 23 juli 2004, waar beide partijen, met kennisgeving, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft appellante, die zich reeds een aantal keren eerder voor haar werk arbeidsongeschikt had gemeld en laatstelijk voor 16 uur per week werkzaam was als schoonmaakster, in verband met algemene malaiseklachten, buikklachten, longklachten en een forse psychische problematiek, met ingang van 20 november 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellante is in mei 2000 in het kader van de eerstejaarsherbeoordeling opnieuw onderzocht. In zijn rapportage merkte de verzekeringsarts op dat appellante veel lichamelijke ongemakken en klachten presenteerde (waaronder maagklachten, moeheid, rug- en beenklachten en handklachten) en er tevens sprake was van psychische onvredegevoelens, maar deze klachten bij fysisch-diagnostisch onderzoek slechts ten dele geobjectiveerd konden worden. De verzekeringsarts heeft bij oriënterend psychiatrisch onderzoek aanwijzingen voor een somatoforme stoornis gevonden, maar niet voor een evident depressief beeld. Hoewel de verzekeringsarts de klachten van appellante niet alle volledig consistent en plausibel heeft geacht, heeft de verzekeringsarts beperkingen geduid ten aanzien van psychisch belastende factoren, fysiek zware inspanningen, rugbelastende factoren en een lichte beperking van hand- en vingergebruik ten aanzien van krachtzetten aangenomen.
De arbeidsdeskundige heeft een drietal functies geduid, waarbij voor appellante geen verlies aan verdiencapaciteit resteerde. Gedaagde heeft hierop (na aanzegging bij brief van 19 september 2000) de aan appellante toegekende uitkering bij besluit van
22 september 2000 met ingang van 20 november 2000 ingetrokken.
Appellante heeft in bezwaar onder overlegging van een verklaring van haar huisarts
H. Damen aangevoerd dat zij ten gevolge van chronische vermoeidheid en depressiviteit volledig arbeidsongeschikt is en gedaagde onvoldoende gemotiveerd heeft om welke reden de geduide functies, ondanks daarin voorkomende overschrijdingen van haar belastbaarheid, voor haar geschikt zijn te achten. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante een medische verklaring van neuroloog J.P. ter Bruggen ingebracht, waaruit blijkt dat appellante lijdt aan chronische paroxysmale hemicrania, en een uitslag van een laboratoriumonderzoek door het Regionaal laboratorium medische microbiologie, waaruit blijkt dat bij appellante de aanwezigheid van de bacterie helicobacter geconstateerd is.
De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in het belastbaarheidspatroon, onjuist te achten. De verzekeringsarts is naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts royaal meegegaan met de klachten van appellante, en de door appellante geclaimde volledige arbeidsongeschiktheid is op basis van de (mede in bezwaar overgelegde) medische feiten niet te onderbouwen. De bezwaarverzekeringsarts heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsarts bekend was met de maagklachten van appellante ten gevolge van de bacterie helicobacter en hiermee bij het vaststellen van de beperkingen rekening is gehouden. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat voor de aanvalsgewijze hoofdpijnklachten van appellante, welke klachten overigens bekend waren bij de verzekeringsarts, geen verklaring is gevonden door de neuroloog en ook de stellinginname van appellantes huisarts dat appellante vanwege vermoeidheidsklachten nauwelijks in staat is om arbeid te verrichten, medisch niet is onderbouwd.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft tot slot geen aanleiding gezien om de arbeidskundige grondslag van het primaire besluit onjuist te achten. Gedaagde heeft hierop bij het bestreden besluit van 1 augustus 2001 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
Appellante heeft in hoger beroep haar grief gehandhaafd dat zij (met name psychisch) meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en de geduide functies derhalve ook niet als passend te beschouwen zijn. Voorts heeft gedaagde naar het oordeel van appellante niet gemotiveerd waarom er medisch gezien sprake is van een afgenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de beoordeling in 1998, toen appellante nog volledig arbeidsongeschikt werd geacht.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en appellante er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat zij meer beperkt is dan door gedaagde in het belastbaarheidspatroon is vastgesteld. De Raad overweegt hiertoe dat gedaagdes verzekeringsartsen de beperkingen van appellante hebben vastgesteld op basis van eigen onderzoek, de van appellante verkregen informatie en verkregen informatie van de behandelende sector. De verzekeringsarts heeft de door appellante geuite klachten en bevindingen niet alle volledig consistent, plausibel of objectiveerbaar geacht, maar niettemin aanleiding gezien deze mee te wegen in zijn beoordeling. Zo heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen gevonden voor een evidente depressie, maar gelet op de diverse psychosomatisch getinte klachten, aanleiding gezien appellante beperkt te achten ten aanzien van psychisch belastende factoren. Voorts heeft de verzekeringsarts gelet op de vele lichamelijke ongemakken aanleiding gezien medische beperkingen te duiden ten aanzien van fysiek zware inspanningen en rugbelastende factoren.
De Raad heeft uit de overgelegde medische stukken geen aanwijzingen kunnen vinden dat de medische beperkingen van appellante onjuist zouden zijn ingeschat. De huisarts van appellante heeft aan zijn verklaring dat appellante ten gevolge van vermoeidheidsklachten nauwelijks tot enige arbeidsprestatie in staat zou zijn geen medische onderbouwing gegeven, zodat aan deze verklaring niet die waarde gehecht kan worden die appellante daar kennelijk aan wil hechten. Voorts heeft de behandelende neuroloog van appellante geen neurologische verklaring kunnen vinden voor de intermitterende hoofdpijnklachten van appellante. Het enkele advies van de neuroloog dat appellante zich voor de hoofdpijnklachten zou dienen te laten begeleiden door een psycholoog acht de Raad onvoldoende om te concluderen dat gedaagdes verzekeringsartsen zwaardere psychische beperkingen hadden moeten aannemen. Evenmin kan de in bezwaar overgelegde en op 1 maart 2001 gedateerde laboratoriumuitslag waaruit blijkt dat bij appellante de aanwezigheid van de bacterie helicobacter geconstateerd is de Raad tot een ander oordeel brengen. De bij appellante ten gevolge van deze bacterie bestaande maagklachten zijn immers reeds meegewogen bij het vaststellen van de beperkingen.
De Raad onderschrijft het oordeel van gedaagde dat appellante met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen de geduide functies moet kunnen verrichten. Daar waar de belastbaarheid van appellante in de geduide functies wordt overschreden, heeft gedaagde genoegzaam gemotiveerd om welke reden de geduide functies voor appellante geschikt zijn te achten. Zo heeft gedaagde wat betreft de geschiktheid van de functies samensteller metaalproducten (fb-code 8463), bediende metaalpers (fb-code 8464) en verspener, waarin sprake is van een markering ten aanzien van het aspect hand- en vingergebruik, deugdelijk gemotiveerd dat deze functies passend zijn te achten omdat appellante beperkt is voor knijpkracht, maar niet voor het uitvoeren van de in deze functies te verrichten bewegingen en grepen. Gedaagde heeft ook ten aanzien van de overschrijdingen van de psychische belastbaarheid op het aspect aanmerkelijke tijdsdruk in de functies bediende metaalpers en samensteller metaalproducten genoegzaam gemotiveerd waarom deze functies geschikt zijn te achten. Zoals door gedaagde terecht wordt opgemerkt, is appellante beperkt voor hoge tijdsdruk, terwijl er in de geduide functies sprake is van licht beperkte tijdsdruk. Ook overigens is de Raad niet gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste arbeidskundige grondslag zou berusten.
De Raad merkt naar aanleiding van het terzake van de kant van appellante naar voren gebrachte tot slot op dat appellante bij de schatting in 1998 nog volledig arbeidsongeschikt is bevonden omdat toen, in tegenstelling tot bij de thans aan de orde zijnde schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, bij de arbeidskundige beoordeling onvoldoende functies geselecteerd konden worden.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van
mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
RG