ECLI:NL:CRVB:2004:AR1815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2279 WAOCON
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de intrekking van de WAO-uitkering en vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van een besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van de appellant, die in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% was ingedeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 september 1996, waarbij zijn WAO-uitkering werd ingetrokken. Dit besluit werd later door de rechtbank Groningen in een uitspraak van 15 maart 2002 ongegrond verklaard. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde op 13 december 2002 heeft aangegeven dat hij het eens was met de gedaagde over de mate van arbeidsongeschiktheid en verzocht om het hoger beroep gegrond te verklaren.

De Raad heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de appellant ongewijzigd in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% moet blijven. De Raad heeft daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit van 10 september 1996 herroepen. Tevens heeft de Raad geoordeeld dat de appellant recht heeft op schadevergoeding, inclusief wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De proceskosten van de appellant zijn begroot op € 644,00, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen moeten worden vergoed. Het griffierecht van € 109,23 moet ook door de gedaagde worden vergoed aan de appellant.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2279 WAOCON
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv alsmede diens rechtsvoorganger het Fonds arbeidsongeschiktheids-verzekering overheidspersoneel.
Bij besluit van 10 september 1996 heeft gedaagde de aan appellant toegekende WAO-conforme uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 10 november 1996 ingetrokken.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 maart 2000, nr. AWB 97/589 WAO, heeft gedaagde bij besluit van 21 december 2000, hierna te noemen: het bestreden besluit, het tegen het besluit van 10 september 1996 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, dit besluit ingetrokken en besloten dat de WAO-conforme uitkering per 10 november 1996 wordt gecontinueerd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank Groningen heeft bij uitspraak van 15 maart 2002, nr. AWB 01/129 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft mr. S. de Wit-de Groot, werkzaam bij het Gereformeerd Maatschappelijk Verbond te Zwolle, op bij beroepschrift van 28 mei 2002 aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld.
Bij verweerschrift van 26 juni 2002 heeft gedaagde de Raad meegedeeld dat hij bij nader inzien, gelet op het advies van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 juni 2002, van mening is dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 november 1996 moet worden vastgesteld op 45 tot 55% en daarbij de Raad verzocht de beslissing op bezwaar van
21 december 2000 in dier voege te lezen en de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Bij schrijven van 13 december 2002 heeft gemachtigde van appellant de Raad meegedeeld het eens te zijn met gedaagde over de mate van arbeidsongeschiktheid en daarbij verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
II. MOTIVERING
Nu partijen het erover eens zijn dat appellant op de datum in geding ongewijzigd ingedeeld dient te blijven in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, zal de Raad de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en vervolgens zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 10 september 1996 te herroepen.
Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om vergoeding van schade met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, volstaat de Raad te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
De Raad acht termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke kosten met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 322,00 voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,00 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het primaire besluit van 10 september 1996;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,00, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2004.