ECLI:NL:CRVB:2004:AR1835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Toxopeus, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 7 juni 2002, waarin zijn beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op 18 juni 2004, waarbij zowel appellant als gedaagde vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De centrale vraag in deze procedure is of gedaagde terecht heeft besloten om appellant met ingang van 5 juli 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende grond is om te concluderen dat appellant vanaf 7 juli 1999 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van gedaagde, dat was gebaseerd op een toereikend eigen onderzoek van de verzekeringsarts, terecht was. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe objectieve medische gegevens ingebracht die de conclusie van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De Raad heeft de subjectieve ervaringen van appellant en de verklaring van zijn behandelend neuroloog, dr. P.A. van Doorn, niet als doorslaggevend beschouwd. De Raad heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat de conclusie dat appellant vanaf 7 juli 1999 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest, niet onjuist is. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om een externe medisch deskundige in te schakelen, aangezien hij zich voldoende voorgelicht achtte over de gezondheidssituatie van appellant en de daaruit voortvloeiende arbeidsbeperkingen.