ECLI:NL:CRVB:2004:AR1947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsuitkering op grond van niet rechtmatig verblijf volgens de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een bijstandsuitkering aan appellant, die niet rechtmatig in Nederland verblijft volgens de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant had eerder een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, maar deze was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 13 juli 2000. De rechtbank Utrecht bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 28 februari 2002, waartegen appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de feiten en overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak overgenomen en geoordeeld dat appellant ten tijde van belang geen recht kon doen gelden op een uitkering ingevolge de Abw. Dit was gebaseerd op het feit dat appellant geen vreemdeling was in de zin van de Vreemdelingenwet en niet kon worden gelijkgesteld met een Nederlander op basis van de relevante regelgeving. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag geen ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit maakte en dat de weigering van bijstand niet in strijd was met het Europees Verdrag voor Sociale en Medische Bijstand, aangezien appellant geen rechtmatig verblijf had.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar vond geen nieuwe gezichtspunten die tot een ander oordeel zouden leiden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Koppelingswetgeving, zoals neergelegd in de Abw, volledig van toepassing was op appellant. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.