ECLI:NL:CRVB:2004:AR2225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4837 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • G.J.H. Doornewaard
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WAZ-uitkering na afloop wachttijd van 52 weken

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een WAZ-uitkering aan appellant, die op en na 2 mei 2000, na afloop van de wachttijd van 52 weken, voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het eerdere besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank had de afwijzing van de uitkering gebaseerd op de bevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.J. de Rooij, heeft in hoger beroep aanvullende gronden aangevoerd, waaronder een rapport van psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch. Tijdens de zitting op 21 juli 2004 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs.

De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gedaagde de afwijzing van de WAZ-uitkering kon handhaven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het rapport van psychiater Van den Bosch geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De psychiater constateert dat appellant pas na de verzekeringsgeneeskundige keuring psychische klachten heeft ontwikkeld, die als sociale fobie zijn gediagnosticeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een commentaar aangegeven dat de geselecteerde functies geen groepsprocessen vereisen, waardoor de specifieke gevoeligheid van appellant niet in de weg staat aan het vervullen van deze functies.

Daarnaast overweegt de Raad dat de door appellant gestelde beperkingen met betrekking tot het gebruik van de nek en handen niet relevant zijn voor de beoordeling, aangezien deze beperkingen dateren van na de datum in geding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak wordt gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in aanwezigheid van griffier mr. J.W.P. van der Hoeven.

Uitspraak

02/4837 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 11 juli 2000 is vanwege gedaagde aan appellant kennis gegeven van een besluit waarbij zijn aanvraag om uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is afgewezen, omdat hij op en
na 2 mei 2000, na afloop van de zogeheten wachttijd van 52 weken, voor minder dan
25 % arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
Het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 augustus 2001(hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Leeuwarden heeft bij uitspraak van 2 augustus 2002 (Reg.nr. 01/866 WAZ) het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is bij gemachtigde mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, van die uitspraak in hoger beroep gekomen op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden. Daarbij is onder meer overgelegd een rapport van 6 februari 2002 van prof. dr. R.J. van den Bosch, psychiater te Groningen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nog een commentaar van
een verzekeringsarts op voormeld rapport ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In dit geding is aan de orde de vraag of gedaagde terecht heeft besloten om aan appellant met ingang van 2 mei 2000 geen uitkering ingevolge de WAZ toe te kennen.
De rechtbank heeft die vraag bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en haar oordeel met name gebaseerd op de bevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen.
De Raad ziet in het in hoger beroep overgelegde rapport van 6 februari 2002 van psychiater Van den Bosch voornoemd geen reden voor een andersluidend oordeel. Uit dit rapport valt af te leiden dat appellant eerst na de onderhavige verzekeringsgeneeskundige keuring psychische klachten is gaan ontwikkelen, die door deze specialist als een sociale fobie zijn gediagnosticeerd. Daaruit vloeien beperkingen voort, doordat appellant sensitieve en angstige reacties vertoont in sociale contacten met voor hem onbekenden. De psychiater is het echter ermee eens dat appellant slechts een lichte beperking bij werken onder tijdsdruk kent, zij het dat dit met name gaat om sociale interactie met onbekenden. De bezwaarverzekeringsarts N. Visser heeft in een nader commentaar van 22 april 2004, onder verwijzing naar een arbeidskundig rapport van 24 juli 2001, uiteengezet dat zich bij de geselecteerde functies geen groepsprocessen afspelen en dat daarin dus de specifieke gevoeligheid van appellant wordt ontzien. De Raad acht met dit commentaar voldoende aannemelijk gemaakt dat hier dan ook geen sprake is van een beletsel om de geselecteerde functies te vervullen.
Met betrekking tot de door appellant gestelde beperkingen ten aanzien van het gebruik van de nek en de handen overweegt de Raad dat de mogelijke beperkingen als gevolg van artrose in de handen blijkens de gedingstukken dateren van na de datum in geding, zodat die bij de onderhavige beoordeling geen rol kunnen spelen. Voorzover appellant al beperkingen bij het gebruik van de nek ondervindt, kunnen die niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit nu, ook als die beperkingen in aanmerking worden genomen, nog voldoende voor appellant geschikte functies overblijven om de onderhavige schatting op te baseren.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en
mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van
mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op
1 september 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.
Gw