ECLI:NL:CRVB:2004:AR2225
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- Ch. van Voorst
- G.J.H. Doornewaard
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WAZ-uitkering na afloop wachttijd van 52 weken
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een WAZ-uitkering aan appellant, die op en na 2 mei 2000, na afloop van de wachttijd van 52 weken, voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het eerdere besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De rechtbank had de afwijzing van de uitkering gebaseerd op de bevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.J. de Rooij, heeft in hoger beroep aanvullende gronden aangevoerd, waaronder een rapport van psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch. Tijdens de zitting op 21 juli 2004 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gedaagde de afwijzing van de WAZ-uitkering kon handhaven. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het rapport van psychiater Van den Bosch geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De psychiater constateert dat appellant pas na de verzekeringsgeneeskundige keuring psychische klachten heeft ontwikkeld, die als sociale fobie zijn gediagnosticeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een commentaar aangegeven dat de geselecteerde functies geen groepsprocessen vereisen, waardoor de specifieke gevoeligheid van appellant niet in de weg staat aan het vervullen van deze functies.
Daarnaast overweegt de Raad dat de door appellant gestelde beperkingen met betrekking tot het gebruik van de nek en handen niet relevant zijn voor de beoordeling, aangezien deze beperkingen dateren van na de datum in geding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak wordt gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in aanwezigheid van griffier mr. J.W.P. van der Hoeven.