ECLI:NL:CRVB:2004:AR2229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- W.M. Levelt-Overmars
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van onvoldoende medische grondslag
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2004, staat de weigering van ziekengeld centraal. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 28 mei 2001 aan gedaagde medegedeeld dat hij met ingang van 4 juni 2001 geen ziekengeld meer zou ontvangen, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor het verrichten van zijn arbeid. Gedaagde had zich op 14 december 2000 ziek gemeld na een conflict met zijn werkgever, waarbij hij op staande voet was ontslagen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde op 28 mei 2001 dat gedaagde per 4 juni 2001 hersteld was, wat leidde tot het bestreden besluit.
Gedaagde ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Zutphen verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv. Het Uwv ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 28 juli 2004 waren partijen niet aanwezig. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts een adequate afweging had gemaakt van zowel de fysieke als psychische klachten van gedaagde, en dat er geen medische gegevens waren die een andere conclusie rechtvaardigden.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep ongegrond. De beslissing van het Uwv om geen ziekengeld meer toe te kennen werd daarmee in stand gehouden. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische beoordeling bij besluiten over ziekengeld.