ECLI:NL:CRVB:2004:AR2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2281 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WW-uitkering wegens niet voldoen aan sollicitatieplicht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2004, gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Roermond van 18 maart 2002. Appellante had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met 20% verlaagd omdat zij niet voldoende had gesolliciteerd in de periode voorafgaand aan haar werkloosheid. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante in het geheel geen sollicitatie-activiteiten heeft ondernomen, behalve het raadplegen van de vacaturebank en het doornemen van advertenties in kranten. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan haar sollicitatieplicht, wat de verlaging van haar uitkering rechtvaardigt.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, maar concludeert dat deze grotendeels een herhaling zijn van eerdere stellingen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft niet aangetoond dat zij een reële kans had op het verkrijgen van passende arbeid, aangezien zij geen actieve sollicitatie-inspanningen heeft verricht. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is gesteld dat van een betrokkene niet kan worden gevergd om te solliciteren naar functies die niet passen bij haar opleidingsniveau, maar in dit geval is er geen sprake van enige sollicitatie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 1 september 2004, waarbij de feiten zoals weergegeven door de rechtbank als uitgangspunt zijn genomen voor de beoordeling.

Uitspraak

02/2281 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Nederland te Leusden, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 maart 2002 nr. 01/1208 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 21 juli 2004, waar appellante en haar gemachtigde, met kennisgeving, niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door W.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aange-vallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de geding-stukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft gedaagde de aan appellante per 1 mei 2001 toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) gedurende 16 weken met 20% verlaagd op grond van de overweging dat appellante voorafgaande aan haar werkloosheid, in de periode van 28 maart 2001 tot 1 mei 2001 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
De vraag, of deze maatregel de rechterlijke toetsing kan doorstaan, beantwoordt de Raad met de rechtbank bevestigend. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd, is in gedeeltelijk andere bewoordingen grotendeels een herhaling van hetgeen eerder in de procedure is gesteld. De Raad onderschrijft hetgeen door de rechtbank dienaangaande is vastgesteld en overwogen en ziet geen grond om tot een ander oordeel te komen.
Namens appellante is in hoger beroep nog aangevoerd, onder verwijzing naar de uitspra-ken van de Raad van 14 november 2001, nrs. 99/4972 WW en 99/5399 WW (gepubli-ceerd in USZ 2002/20 en USZ 2002/22), dat gedaagde moet aantonen dat appellante in de bewuste periode een meer dan louter hypothetische kans had om passende arbeid te verkrijgen.
Dienaangaande overweegt de Raad dat in eerstvermelde uitspraak (nr. 99/4972 WW) is overwogen dat van de betrokkene in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd ook te solliciteren naar andere functies dan die op haar eigen opleidingsniveau en dat in de als tweede vermelde uitspraak (nr. 99/5399 WW) is overwogen dat het voor de betrokkene in de gegeven omstandigheden onduidelijk was op welke vacatures hij zijn sollicitatie-inspanningen had moeten richten, zodat hem niet kwalijk was te nemen dat hij (veelal) naar niet-passende functies had gesolliciteerd.
In het onderhavige geval staat echter vast dat appellante in het geheel geen sollicitatie-activiteiten heeft ondernomen. Zij heeft naar eigen zeggen in de aan de orde zijnde periode slechts de vacaturebank van het arbeidsbureau geraadpleegd en personeels-advertenties in kranten doorgenomen. Reeds hierom kan hetgeen in evengenoemde uitspraken van de Raad is overwogen in appellantes geval niet van overeenkomstige toepassing worden geacht. Niet valt in te zien dat appellante, die naar tijdens de hoorzitting in bezwaar is gebleken bij het raadplegen van de vacaturebank en de kranten-advertenties heeft gekeken naar functies op het gebied van administratief medewerkster - waarin zij ook een arbeidsverleden heeft - niet meer dan een louter hypothetische kans op arbeid had gehad, indien zij zich naar behoren had gekweten van haar sollicitatieplicht.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. Karssenberg.