ECLI:NL:CRVB:2004:AR2262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- N.E. Nijdam
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering verhoging AAW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar AAW-uitkering te verhogen. De zaak is ontstaan na een besluit van 24 november 1998, waarin het Uwv het verzoek van appellante om verhoging van haar uitkering afwees. Appellante had op 30 september 1997 verzocht om een verhoging van haar uitkering, die destijds was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 28 januari 2000, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juli 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door T. Hollander.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten, omdat appellante geen kosten heeft gemaakt. Wel komt zij in aanmerking voor vergoeding van het griffierecht. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat appellante inmiddels in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen belang meer had bij de beoordeling van het ingetrokken besluit van 28 januari 2000. De Raad heeft het beroep tegen het nadere besluit van 24 februari 2004 ongegrond verklaard, omdat er geen aanwijzingen waren dat de artikelen 33 van de AAW en 58 van de WAZ niet correct waren toegepast. Tot slot is bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden.