ECLI:NL:CRVB:2004:AR2262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2304 AAW + 04/1232 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering verhoging AAW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar AAW-uitkering te verhogen. De zaak is ontstaan na een besluit van 24 november 1998, waarin het Uwv het verzoek van appellante om verhoging van haar uitkering afwees. Appellante had op 30 september 1997 verzocht om een verhoging van haar uitkering, die destijds was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 28 januari 2000, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juli 2004, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door T. Hollander.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten, omdat appellante geen kosten heeft gemaakt. Wel komt zij in aanmerking voor vergoeding van het griffierecht. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat appellante inmiddels in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen belang meer had bij de beoordeling van het ingetrokken besluit van 28 januari 2000. De Raad heeft het beroep tegen het nadere besluit van 24 februari 2004 ongegrond verklaard, omdat er geen aanwijzingen waren dat de artikelen 33 van de AAW en 58 van de WAZ niet correct waren toegepast. Tot slot is bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2304 AAW + 04/1232 AAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 24 november 1998 heeft gedaagde afwijzend beslist op het door appellante op 30 september 1997 ingediende verzoek om verhoging van haar uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), welke uitkering laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij besluit van 28 januari 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 november 1998 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2002, reg.nr. 00/174 AAW, heeft de rechtbank Leeuwarden appellantes beroep tegen het besluit van 28 januari 2000 ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 20 april 2002 heeft appellante tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, omdat zij meent dat zij recht heeft op een hogere uitkering.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedagtekend 13 juni 2002, ingediend.
Naar aanleiding van een door de Raad gestelde vraag heeft gedaagde nader onderzoek laten verrichten door de bezwaararbeidsdeskundige H. Rosing (rapport van 3 november 2003) en de arbeidsdeskundige E. Oosting (rapport van
4 februari 2004). Conform deze rapporten heeft gedaagde, onder intrekking van het besluit van 28 januari 2000, op 24 februari 2004 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellantes AAW-uitkering alsnog met ingang van 1 juni 1996 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, onder gelijktijdige toepassing van artikel 33 van de AAW, respectievelijk 58 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) over het tijdvak van 1 juni 1996 tot en met 31 december 1996 (fictieve klasse 65-80%), de kalenderjaren 1997, 1998 en 1999 (geen korting) en de kalenderjaren 2000 en 2001 (fictieve klasse 65-80%).
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juli 2004, waar appellante niet is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door T. Hollander, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt vast dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het inmiddels ingetrokken besluit van
28 januari 2000, in verband waarmee het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad kan en zal zich dan ook beperken tot de beoordeling van het nadere besluit van 24 februari 2004. Dienaangaande overweegt de Raad dat er geen enkele grond is om dat besluit voor onjuist te houden. Appellante is alsnog in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse ingedeeld en er is geen enkele aanwijzing dat de artikelen 33 van de AAW en 58 van de WAZ niet goed zijn toegepast. Het beroep, voor zover dat moet worden geacht te zijn gericht tegen het nadere besluit van
24 februari 2004, moet derhalve voor ongegrond worden gehouden.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, omdat appellante blijkens het door haar ingezonden 'formulier proceskosten' geen kosten heeft gemaakt. Zij komt wel in aanmerking voor vergoeding van het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep, voor zover dat wordt geacht te zijn gericht tegen het besluit van 24 februari 2004, ongegrond;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 aan haar dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) N.E. Nijdam.