ECLI:NL:CRVB:2004:AR2272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- W.M. Levelt-Overmars
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies
In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WAO-uitkering van appellant, geboren in 1951, die sinds 1978 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Appellant heeft in het verleden gewerkt als productiemedewerker en ontving een WAO-uitkering van 80-100%. Na een herbeoordeling door verzekeringsarts H. Konieczek in 2000, werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor verschillende functies, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering naar 15-25%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat zijn medicijngebruik en psychische klachten hem ongeschikt maken voor de aangeboden functies.
De bezwaarverzekeringsarts C.T.M. Linthorst bevestigde de eerdere conclusies van de verzekeringsarts, en ook de algemeen verzekeringsarts J.J. Slagter onderschreef deze bevindingen. Appellant heeft in beroep zijn grieven herhaald en verwezen naar een verklaring van zijn huisarts die een toename van zijn psychische klachten beschrijft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten, en dat de functies die aan appellant zijn aangeboden geschikt zijn.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bewijs is dat appellant meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld. De Raad concludeert dat het gebruik van medicijnen geen beletsel vormt voor het uitoefenen van de functies en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is berekend. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd.