ECLI:NL:CRVB:2004:AR2276
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- N.E. Nijdam
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum tegemoetkoming studiekostenvergoeding en bewijslast verzending aanvraag
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van een tegemoetkoming in de schoolkosten voor een studiekostenvergoeding. Appellante heeft op 23 juli 2001 een aanvraag ingediend, waarop gedaagde, de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, op 5 april 2002 heeft besloten om de tegemoetkoming met ingang van 1 augustus 2001 toe te kennen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij stelt dat zij haar aanvraag al in februari 2001 had verzonden. Gedaagde heeft het bezwaar ongegrond verklaard op 3 juli 2002, waarna appellante in beroep ging bij de rechtbank Arnhem. De rechtbank heeft op 13 augustus 2003 het beroep ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep van appellante op 23 september 2003.
Tijdens de zitting op 23 juli 2004 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde vertegenwoordigd was door mr. drs. E.H.A. van den Berg. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht de bewijslast en het bewijsrisico bij appellante heeft gelegd. De Raad oordeelt dat het risico van het in het ongerede raken van de aanvraag bij de verzender ligt, vooral omdat de aanvraag niet aangetekend was verzonden. Appellante kon haar stelling dat zij de aanvraag in februari 2001 had verzonden niet onderbouwen met bewijs, waardoor de Raad de argumenten van appellante niet kon honoreren.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep geen doel treft en dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de zaak wordt afgesloten met de beslissing van de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2004.