ECLI:NL:CRVB:2004:AR2284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- N.E. Nijdam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor eigen werk en WAO-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2004, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, die als cliëntadviseur bij een bank werkte, viel uit wegens knie- en rugklachten. Na een wachttijd van 52 weken werd haar een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante was het niet eens met dit besluit en diende een bezwaarschrift in, dat door gedaagde ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 23 juli 2004 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door L. den Hartog. Appellante stelde dat gedaagde onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen en dat er geen nadere medische informatie was ingewonnen bij haar behandelend arts. Gedaagde handhaafde echter zijn standpunt dat appellante geschikt was voor haar eigen werk gedurende 12 uur per week.
De Raad oordeelde dat er voldoende medische gegevens beschikbaar waren om te concluderen dat gedaagde de beperkingen van appellante niet had onderschat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellante terecht in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%.