ECLI:NL:CRVB:2004:AR2306
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de weigering van de ZW-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2004, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen twee uitspraken van de rechtbank Maastricht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Crombag, heeft hoger beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn bezwaar tegen de toekenning van een WAO-uitkering en de weigering van een ZW-uitkering ongegrond verklaarden. De besluiten waartegen beroep is ingesteld, zijn genomen op 20 december 2001 en 20 maart 2002, waarbij de appellant respectievelijk een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% is toegekend en de ZW-uitkering is geweigerd.
De Raad heeft de zaak op 4 augustus 2004 behandeld, waarbij de appellant aanwezig was met een gemachtigde en de gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R. Willems. De Raad overweegt dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden in de beschikbare gegevens die erop wijzen dat de beperkingen van de appellant op de relevante data zijn onderschat. De enkele mededeling dat de appellant sinds eind juli 2004 onder psychiatrische behandeling is, biedt geen relevante informatie over zijn psychische toestand op de eerder genoemde data.
De Raad concludeert dat er voldoende medische gegevens beschikbaar zijn en dat er geen noodzaak is voor nader deskundigenonderzoek. Gezien deze overwegingen bevestigt de Raad de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat de besluiten van het Uwv in stand blijven. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 15 september 2004.