ECLI:NL:CRVB:2004:AR2324
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.G. Kasdorp
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag burger-oorlogsslachtoffer op grond van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2004 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag had ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiser, wonende in Malang, Indonesië, had de aanvraag ingediend als weduwnaar van betrokkene, die volgens eiser tijdens de Japanse bezetting in een interneringskamp was geweest. De aanvraag werd echter afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet had ondergaan.
Eiser ging in beroep tegen dit besluit en voerde aan dat de afwijzing onterecht was. Tijdens de zitting op 22 juli 2004 was eiser niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs. De Raad heeft de ingediende stukken en de argumenten van eiser beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. De verklaring van een broer van betrokkene, die stelde dat zijn moeder met betrokkene buiten het kamp was gebleven, werd als onvoldoende bewijs beschouwd. De Raad oordeelde dat de verklaring van pastoor Borgreve O’Carm niet de waarde had die eiser eraan hechtte.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand bleef. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen.