ECLI:NL:CRVB:2004:AR2329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5354 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WUV-uitkering wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Indonesië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Dit besluit, genomen op 26 augustus 2003, weigerde de toekenning van een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres stelde dat haar overleden echtgenoot, betrokkene, tijdens de Japanse bezetting was geïnterneerd en dwangarbeid had verricht. De verweerster heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat niet was aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet had ondergaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 juli 2004, waarbij eiseres niet aanwezig was. De verweerster werd vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs. De Raad heeft de ingediende stukken en de argumenten van eiseres beoordeeld. Eiseres had in haar beroepschrift uiteengezet waarom zij het niet eens was met het besluit van de verweerster. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die de claims van eiseres konden ondersteunen.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden, omdat de informatie van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis en de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen geen bewijs kon leveren voor de gestelde internering van betrokkene. De Raad achtte het niet nodig om proceskosten te vergoeden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen, op 2 september 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5354 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Indonesië), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 augustus 2003, kenmerk JZ/R60/2003/0567, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 juli 2004. Daar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres in augustus 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering ingevolge de Wet als weduwe van [naam betrokkene] (hierna: betrokkene). In dat verband heeft eiseres gesteld dat betrokkene tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd is geweest te Gunung Halu (Cililin) in het kamp Tjalobak, alwaar hij dwangarbeid heeft moeten verrichten.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 26 maart 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond dat niet is aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Die vraag wordt door de Raad bevestigend beantwoord.
Hiertoe acht de Raad doorslaggevend dat het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis in de vanwege deze organisatie geraadpleegde bronnen, en de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, die de beschikking heeft over onder meer de archieven van Overzeese Pensioenen, geen gegevens omtrent betrokkene hebben aangetroffen die de gestelde internering van betrokkene zouden hebben kunnen bevestigen.
Objectieve gegevens die tot een ander oordeel moeten leiden, zijn ook anderszins niet aanwezig.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.