ECLI:NL:CRVB:2004:AR2337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor onbetaald gelaten premies en onbehoorlijk bestuur
In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid van de appellant voor onbetaald gelaten premies door de B.V. over de jaren 1996 en 1997. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 15 juli 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam heeft vernietigd. De appellant, die als enig bestuurder en aandeelhouder van de B.V. fungeerde, werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van f 119.857,-- aan onbetaald gebleven premies. Dit besluit was gebaseerd op artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant opnieuw beoordeeld.
De Raad overweegt dat de appellant heeft betwist dat er sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Hij stelde dat de kasadministratie niet incompleet was en dat er geen premieschuld bestond. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant niet in staat was om zijn stellingen te onderbouwen. De Raad heeft de door gedaagde overgelegde bewijsstukken, waaronder een brief van de curator en rapporten van de belastingdienst, als voldoende geacht om te concluderen dat er sprake was van onbehoorlijk bestuur. De Raad heeft ook vastgesteld dat de B.V. betalingen heeft gedaan buiten de loonadministratie om en dat er een aanzienlijke lening is verstrekt aan een andere vennootschap, wat als onbehoorlijk bestuur werd aangemerkt.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd. De Raad heeft de gedaagde, het Uwv, veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1288,-- bedragen, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 104,37 aan de appellant moet worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van de sociale verzekeringswetgeving en de gevolgen van onbehoorlijk bestuur.