ECLI:NL:CRVB:2004:AR2356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5976 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en termijnoverschrijding bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiseres om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiseres had in december 2002 een aanvraag ingediend, maar verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft deze aanvraag bij besluit van 12 juni 2003 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaarschrift is pas op 30 september 2003 ingediend, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. Verweerster heeft eiseres vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij door omstandigheden de termijn had overschreden, maar heeft geen concrete redenen aangedragen die deze overschrijding konden verontschuldigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 september 2004 behandeld. Tijdens de zitting is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich liet vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs. De Raad heeft vastgesteld dat eiseres de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift heeft overschreden en dat er geen omstandigheden zijn die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de Raad zouden kunnen overtuigen van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Daarnaast heeft de Raad overwogen dat verweerster bevoegd was om van het horen af te zien, omdat er geen noodzaak was om eiseres te horen in het kader van het bestreden besluit. De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5976 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres]s, wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 30 oktober 2003, kenmerk JZ/Z60/2003, ten aanzien van eiseres een besluit genomen.
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 juli 2004. Daar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 12 juni 2003, op gelijke datum aan eiseres verzonden, heeft verweerster afwijzend beslist op een door eiseres in december 2002 ingediende aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij schrijven van 27 september 2003 dat op 30 september 2003 bij verweerster is ingekomen.
Verweerster heeft, nadat zij had vastgesteld dat het bezwaarschrift na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingediend, bij brief van 8 oktober 2003 aan eiseres verzocht aan te geven wat de reden is van het te laat indienen van het bezwaarschrift.
In antwoord hierop heeft eiseres bij brief van 20 oktober 2003 verwezen naar het gestelde in het bezwaarschrift.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar wegens overschrijding van de voor de indiening van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn van zes weken. In dat verband is overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden die de termijnoverschrijding kunnen verontschuldigen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
De Raad overweegt als volgt.
Vaststaat dat eiseres de voor de indiening van een bezwaarschrift geldende termijn van zes weken heeft overschreden.
Op grond van de beschikbare gegevens is de Raad van oordeel dat verweerster terecht geen aanleiding heeft gezien om niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten, nu eiseres geen redenen heeft aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Hiertoe overweegt de Raad dat eiseres in het bezwaarschrift stelt door omstandigheden de bezwaartermijn te hebben overschreden, maar niet is gebleken welke omstandigheden hebben geleid tot die overschrijding. In beroep heeft eiseres evenmin redenen aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
Voorzover eiseres in beroep heeft aangevoerd dat verweerster het bestreden besluit heeft genomen zonder dat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, overweegt de Raad dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7:3 Awb op grond waarvan verweerster bevoegd is van het horen af te zien. De Raad ziet dan ook geen grond aanwezig om het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb.
Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.