ECLI:NL:CRVB:2004:AR2472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2855 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit dat appellant, A.J. Mensert, met ingang van 7 juni 1980 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is te beschouwen. Dit besluit, genomen op 19 september 1980, leidde tot een korting op de WAO-uitkering van appellant. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering om het besluit te herzien, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 16 april 2002.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 juli 2004 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.A.C. van Etten. De vertegenwoordiger van het Uwv, A.C.M. van de Pol, was ook aanwezig. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding zouden moeten geven om het oorspronkelijke besluit te herzien.

De Raad overweegt dat het bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen. Echter, de toetsing dient zich te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad concludeert dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de evident onjuistheid van het oorspronkelijke besluit aantonen. Daarom bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 7 september 2004 uitgesproken.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2855 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A.J. Mensert, wonende te Dieren, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd terug te komen van zijn beslissing van 19 september 1980, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 7 juni 1980 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is te beschouwen en dat de per die datum verkregen inkomsten met toepassing van artikel 45 van de WAO op appellants uitkering worden gekort.
Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat te Arnhem, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 augustus 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 16 april 2002, nr. 01/1687 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. Van Etten, voornoemd, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen A.C.M. van de Pol, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij beslissing van 19 september 1980 heeft gedaagde vastgesteld dat appellant vanaf 7 juni 1980 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is te beschouwen en dat de per die datum verkregen inkomsten met toepassing van artikel 45 (oud) van de WAO op appellants uitkering worden gekort.
Bij brief van 22 november 2000 heeft appellant aan gedaagde verzocht alsnog zijn maatman in het kader van zijn WAO-uitkering vast te stellen op basis van zijn inkomsten bij KNP te Eerbeek alsmede zijn dagloon daarop te baseren.
Bij het in rubriek I genoemde besluit van 15 mei 2001 heeft gedaagde dit verzoek van appellant, voor zover hij daarmee bedoeld heeft om een verzoek te doen om terug te komen van de in rechte onaantastbaar geworden beslissing van
19 september 1980, afgewezen op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die er toe leiden dat die beslissing onjuist zou zijn.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde het namens appellant ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Thans is in geding de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Gedaagde heeft in het bestreden besluit nogmaals uiteengezet welke redenen hebben geleid tot het besluit om appellant in verband met zijn werkaanvaarding bij KNP ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt te blijven beschouwen en daaraan de conclusie verbonden dat het besluit van 19 september 1980 wordt gehandhaafd. De Raad leidt hieruit af dat gedaagde niet met een enkele verwijzing naar dit besluit heeft willen volstaan, doch de zaak (mede) op inhoudelijke gronden heeft beoordeeld.
Met betrekking tot het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader in gevallen als het onderhavige, waarin het gaat om een beslissing die uitsluitend betrekking heeft op een periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen, overweegt de Raad als volgt.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van de belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit evenwel niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat, naast de beoordeling van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, ook dient te worden bezien of appellant feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de evidente onjuistheid van het oorspronkelijke besluit aantonen. Die rechtsopvatting wordt door de Raad niet langer onderschreven. De Raad is thans van oordeel dat (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf geen beslissende rol speelt.
Het hiervoor overwogene leidt in dit geval niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, reeds omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat van evidente onjuistheid geen sprake is.
De Raad is van oordeel dat appellant ter ondersteuning van het verzoek om terug te komen van het besluit van 19 september 1980 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Hiervan uitgaande, kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
De aangevallen uitspraak komt derhalve, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.