ECLI:NL:CRVB:2004:AR2475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6093 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant H. Jakoby door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De weigering is gebaseerd op de conclusie dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats is gekomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep tegen de weigering van de uitkering ongegrond had verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 juli 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de gedaagde partij vertegenwoordigd werd door M.L. Turnhout. De Raad heeft het bestreden besluit van 28 augustus 2001, waarin de weigering van de uitkering werd bevestigd, opnieuw beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant correct hadden vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren.

In hoger beroep heeft appellant een verklaring van zijn huisarts overgelegd, waarin werd gesteld dat er geen duidelijke afwijkingen waren die de knieklachten veroorzaakten. De huisarts adviseerde training van de beenspieren en gewichtsvermindering. De Raad concludeert echter dat deze verklaring niet voldoende is om de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen te weerleggen. De Raad oordeelt dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bieden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum. De eigen mening van appellant over zijn gezondheid wordt niet als zwaarwegend beschouwd. Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en laat het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/6093 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
H. Jakoby, wonende te Delft, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2002, nummer AWB 01/3404 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar appellant in persoon is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen M.L. Turnhout, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 28 augustus 2001, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 15 mei 2001, waarbij appellant met ingang van 22 mei 2001 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is geweigerd, omdat gedaagde hem op die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet acht.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is uiteengezet waarom de rechtbank zich met de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts geaccordeerde belastbaarheid van appellant heeft kunnen verenigen en waarom de rechtbank de voor appellant geselecteerde functies voor hem geschikt acht op de datum in geding.
De Raad dient thans de vraag te beantwoorden of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hij kan zich met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel steunt, verenigen.
In hoger beroep is door appellant een verklaring van de huisarts van 20 juni 2001 overgelegd. In die verklaring wordt onder meer vermeld dat de huisarts geen duidelijke afwijkingen heeft kunnen constateren die de knieklachten veroorzaken. De huisarts stelt voorts dat een röntgenfoto een mogelijke irritatie van de knieschijf laat zien, welke te behandelen is door het trainen van de beenspieren in combinatie met gewichtsvermindering.
Uit deze brief van de huisarts kan de Raad niet afleiden dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts door appellant voor knie- en rugsparend werk geschikt te achten zijn belastbaarheid hebben overschat.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellant, zoals hij ter zitting heeft betoogd, daaraan gehecht wil zien.
De aangevallen uitspraak is naar het oordeel van de Raad met juistheid gewezen; zij komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.
MR