E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2003, nummer WAO 01/2245-ZET, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Op 26 juli 2004 is bij de Raad een faxbericht met verzoek om uitstel van behandeling van de zaak ter zitting wegens ziekte van de gemachtigde van appellant ingekomen.
Aan de secretaresse van de gemachtigde is voor de datum van de zitting van de Raad medegedeeld dat de zaak op het vastgestelde tijdstip zou worden behandeld doch dat de Raad, na de behandeling van deze zaak ter zitting, in raadkamer zou bezien of dit verzoek mede aanleiding zou geven het onderzoek te heropenen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
De Raad heeft geen termen aanwezig geacht het onderzoek te heropenen, aangezien de van belang zijnde feiten en omstandigheden alsmede de standpunten van partijen genoegzaam duidelijk uit de gedingstukken blijken.
Bij besluit van 20 september 2001, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 2 april 2001, waarbij appellant met ingang van 26 maart 2001 een arbeidsongeschikt- heidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is uiteengezet waarom de rechtbank zich met de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts geaccordeerde belastbaarheid van appellant heeft kunnen verenigen en waarom de rechtbank de voor appellant geselecteerde functies voor hem geschikt acht op de datum in geding.
De Raad dient thans de vraag te beantwoorden of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hij kan zich met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel steunt, verenigen.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling verwijst de Raad met betrekking tot de relevantie van de inhoud van de van het Instituut Psychosofia afkomstige stukken niet alleen naar de door de rechtbank al genoemde jurisprudentie van de Raad maar ook naar, onder meer, de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2003, nummer 02/1615 AAW, in welke zaak de gemachtigde van appellant eveneens als gemachtigde is opgetreden.
De Raad volstaat daarom thans met de overweging dat hij van die stukken kennis heeft genomen en dat, voor zover van de zijde van genoemd instituut of van appellant stukken zijn overgelegd die wel van medici afkomstig zijn, daarop door de bezwaarverzekeringsarts tijdens de procedure in eerste aanleg naar 's Raads oordeel voldoende overtuigend is gereageerd.
Wat betreft het arbeidskundig aspect is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het oordeel en de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige F. Oudmaijer, die in zijn rapport van 2 oktober 2002 uitvoerig en helder heeft geschetst wat het verschil in belasting is tussen het werken met de PC in de IT-sector, waarin appellant voor het intreden van de arbeids- ongeschiktheid werkzaam was en het werken met de PC in de thans voor appellant geselecteerde functies, dienen te worden gevolgd.
De aangevallen uitspraak is naar het oordeel van de Raad met juistheid gewezen; zij komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.