ECLI:NL:CRVB:2004:AR2580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6191 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Engelhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na wettelijke wachttijd

In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aan appellant, die na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die het bezwaar van appellant tegen de weigering van de uitkering ongegrond had verklaard. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

Appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Bijlsma, heeft grieven ingediend tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft de overgelegde medische rapportages van verschillende artsen, waaronder orthopedisch chirurg dr. M.C. de Waal Malefijt en verzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans, beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om aan de door gedaagde aangenomen beperkingen van appellant te twijfelen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant op de relevante datum in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met zijn medische beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan de proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting op 7 september 2004, waarbij de betrokken partijen niet aanwezig waren.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/6191 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 april 2000 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschikt- heidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, onder overweging dat hij na afloop van de wettelijke wachttijd van
52 weken op 1 maart 1999 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
Namens appellant heeft mr. A. Bijlsma, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Zwolle, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 november 2000, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 1 november 2002, nr. AWB 01/6 WAZ, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. Bijlsma, voornoemd, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is medische informatie overgelegd.
Gedaagde heeft vervolgens daarop gereageerd.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere informatie verstrekt.
Vervolgens heeft gedaagde opnieuw nadere stukken overgelegd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij het bestreden besluit is appellant met ingang van 1 maart 1999 een uitkering ingevolge de WAZ geweigerd.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat er onvoldoende redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door gedaagde van de belastbaarheid van appellant op 1 maart 1999 en dat appellant op die datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische beperkingen. De in het kader van het arbeidskundig onderzoek geduide functies zijn volgens de rechtbank als zodanig aan te merken en deze zijn ook overigens te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe appellant met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In hoger beroep heeft appellant grieven tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd. De Raad ziet deze grieven niet slagen.
Aan de Raad is niet kunnen blijken dat het door de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans in zijn rapport van 2 oktober 2000 geaccordeerde belastbaarheidspatroon van appellant, zoals in de primaire fase opgesteld door de verzekeringsarts
L. Andriessen, geen juiste weergave vormt van de bij hem ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. De Raad overweegt dat de verzekeringsarts Andriessen bij het vaststellen van het belastbaarheidspatroon van appellant rekening heeft gehouden met de expertise die de orthopaedisch chirurg dr. M. de Kleuver op 23 september 1999 heeft uitgebracht en in het belastbaarheidspatroon ook beperkingen voor het gebruik van de schouders, vooral rechts, heeft opgenomen.
In hoger beroep is namens appellant overgelegd een rapportage van de orthopaedisch chirurg dr. M.C. de Waal Malefijt van 7 februari 2003, waarin deze aanvullende informatie geeft naar aanleiding van zijn bij appellant op 15 mei 2001 verrichte expertise. De Raad ziet hierin evenwel, mede in aanmerking genomen de reactie daarop van de bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus, zoals vervat in zijn rapport van 5 juni 2003, geen aanknopingspunten appellant nog meer of anders beperkt te achten dan door gedaagdes verzekeringsartsen is aangenomen. De Raad overweegt dat dr. De Waal Malefijt zich voor wat betreft de medische beperkingen van appellant op de in geding zijnde datum baseert op de eerdergenoemde expertise van dr. De Kleuver en dat de diagnose in zijn rapport van 7 juni 2001 naar eigen zeggen in grote lijnen overeenkwam met die van dr. De Kleuver, zoals neergelegd in diens rapport van 23 september 1999.
Aldus uitgaande van de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeids- deskundige geselecteerde en aan appellant voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart